Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4511

Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/780
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanwijzing plaats en tijdstip waarop parkeerbelasting wordt geheven volgens ''Amsterdams systeem'' toereikend bevonden. Aan parkeerder komt in casu geen beroep op overmacht toe.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/0780 Uitspraakdatum: 14 oktober 2005 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiseres, en de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Aan eiseres zijn door verweerder met dagtekening 23, 25, 29 en 30 november 2004, 3 en 11 december 2004 en 7 januari 2005 naheffingsaanslagen opgelegd in de parkeerbelasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2005 de naheffingsaanslagen gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 maart 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Op 14 juli 2005 heeft te Haarlem een onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank plaatsgevonden. Eiseres is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. Bij brief van 26 juli 2005 heeft verweerder nadere stukken ingezonden. De rechtbank heeft afschriften daarvan aan eiseres verstuurd. Vervolgens is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden te Haarlem op 23 september 2005. Eiseres is daar, na telefonische kennisgeving, niet verschenen. Verweerder, ter zitting opgeroepen, heeft zich doen vertegenwoordigen door B, C en D. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten 2.1. Eiseres is houder van het voertuig met kenteken AA-BB-00 en is op 11 december 2004 bestuurder geweest van het voertuig met kenteken CC-DD-00 (hierna: de voertuigen). Eiseres heeft op 23, 25, 29 en 30 november 2004, 3 en 11 december 2004 en 7 januari 2005 met een van beide voertuigen geparkeerd in de a-straat dan wel de b-straat te Amsterdam, beide gelegen in verweerders stadsdeel, zonder dat een geldige parkeervergunning of een geldig parkeerkaartje duidelijk zichtbaar achter de voorruit aanwezig was. 2.2. Aan eiseres zijn in verband hiermee de in het geding zijnde naheffingsaanslagen opgelegd, ten bedrage van ieder € 1,90 aan belasting en telkens € 42 aan kosten. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. 3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering dan wel vernietiging van de naheffingsaanslagen. Zij voert daartoe aan dat zij door de omstandigheid dat haar echtgenoot een hartinfarct kreeg op zijn werkadres in de a-straat aldaar aanwezig moest zijn om voor hem te zorgen en niet in staat was 24 uur lang de parkeerbelasting te betalen. 3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij voert daartoe aan dat eiseres er, gelet op haar stellingen, op de tijdstippen hier in het geding bewust voor heeft gekozen geen parkeerbelasting te voldoen, waardoor de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen. Verweerder acht de door eiseres geschetste omstandigheden niet van dien aard dat betaling van de verschuldigde belasting daardoor onmogelijk was. 4. Beoordeling van het geschil en ambtshalve beoordeling Ten aanzien van de ontvankelijkheid in bezwaar 4.1. Blijkens het verweerschrift is verweerder ervan uitgegaan dat eiseres eerst heeft kennisgenomen van de naheffingsaanslagen van 23, 25, 29 en 30 november 2004 na ontvangst van de duplicaten daarvan, die respectievelijk zijn gedagtekend op 8, 12, 16 en 23 december 2004. Nu het tijdstip waarop eiseres van de in geschil zijnde naheffingsaanslagen heeft kennisgenomen tussen partijen niet in geschil is, heeft verweerder uitgaande van de dagtekening van genoemde duplicaten, eiseres terecht ontvankelijk geacht in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen. Ten aanzien van de ter zake van de heffing van parkeerbelasting geldende regelgeving 4.2. Artikel 139 van de Gemeentewet bepaalt - kort weergegeven en voor zover hier van belang - dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, slechts verbinden indien zij zijn bekendgemaakt door plaatsing in het gemeenteblad of opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. 4.3. Ten aanzien van de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Amsterdam zijn de volgende besluiten genomen: a. de ten tijde van belang van kracht zijnde Verordening parkeerbelastingen 2004 (verder te noemen: de Verordening) met de daarbij behorende Tarieventabel 2004, vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam op 11 december 2003, gepubliceerd in het Gemeenteblad Amsterdam (afd. 3A, nr. 262/725) op 17 december 2003; b. de ten tijde van belang van kracht zijnde Parkeerverordening 2002 (verder te noemen: de Parkeerverordening), vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam op 16 januari 2002, gepubliceerd in het Gemeenteblad Amsterdam (afd. 3A, nr. 1/5) op 25 januari 2002; c. het Uitvoeringsbesluit op grond van de vigerende Verordening Parkeerbelastingen en Parkeerverordening (verder te noemen: het Uitvoeringsbesluit), vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam op 16 december 2003, gepubliceerd in het Gemeenteblad Amsterdam (afd. 3B, nr.64) op 19 december 2003; d. een per stadsdeel genomen Uitwerkingsbesluit (verder te noemen: het Uitwerkingsbesluit). 4.4. Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet vermeldt een belastingverordening het belastbare feit. Het staat de gemeentelijke regelgever naar het oordeel van de rechtbank vrij om het belastbare feit niet (geheel) in de betreffende belastingverordening zelf, maar in een daarbij behorende tarieventabel of een afzonderlijk besluit op te nemen. Die tarieventabel of dat afzonderlijke besluit maakt dan - voor zover daarin wezenlijke bestanddelen van het belastbare feit zijn opgenomen - deel uit van een algemeen verbindend voorschrift en daaraan dienen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van dat besluit dezelfde eisen te worden gesteld als aan de verordening zelf, waaronder de eis dat het ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet op de daartoe geëigende wijze wordt bekendgemaakt. 4.5. Omdat verweerder de rechtbank desgevraagd heeft laten weten dat het Uitwerkingsbesluit 2004 van het stadsdeel Oud-Zuid "niet als zodanig" bekend is gemaakt, heeft de rechtbank aanleiding gezien ambtshalve onderzoek in te stellen naar de vraag of (onderdelen van) dit besluit wezenlijke bestanddelen van het belastbare feit bevatten. Zij komt daarbij tot de hierna volgende constateringen en conclusies. 4.6. Artikel 7 van de Verordening bepaalt dat de aanwijzing van de plaats waar en het tijdstip waarop mag worden geparkeerd tegen betaling van de belasting die wordt geheven ter zake van het parkeren van een voertuig, geschiedt bij besluit van Burgemeester en Wethouders, gehoord de stadsdelen. Hoofdstuk 1 van de bijbehorende Tarieventabel verdeelt vervolgens het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam voor het fiscale parkeerregime in de tariefgebieden A, B en C. 4.7. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 7 van de Verordening hebben Burgemeester en Wethouders van Amsterdam het Uitvoeringsbesluit genomen. Artikel I van dit besluit bepaalt dat voor het parkeren van een voertuig op parkeerapparatuurplaatsen parkeerbelasting is verschuldigd in de tariefgebieden A, B en C als omschreven in de bij de Verordening behorende Tarieventabel, met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop deze moet worden voldaan zoals een en ander is aangegeven in de voorschriften op of bij de parkeerapparatuur. Artikel II van dit besluit bepaalt dat voldoening van de parkeerbelasting mede moet geschieden met inachtneming van de voorschriften die op het door de gemeente uitgegeven kaart(je)/betaalbewijs zijn gesteld. Het begrip "parkeerapparatuurplaats" wordt in artikel 2 van de Verordening gedefinieerd als: "een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, behorende bij de parkeerapparatuur", terwijl onder "parkeerapparatuur" volgens dit artikel dient te worden verstaan "parkeermeters, persoonlijke parkeermeters (het zogenaamde parkadammertje), voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan". 4.8. Met de hiervoor in punt 4.3. onder a., b. en c. genoemde (integraal) in het Gemeenteblad gepubliceerde regelgeving heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste dat de belastingverordening en de daarbij behorende stukken (een voldoende omschrijving van) het belastbare feit dienen te bevatten. Hieraan doet niet af dat in die regelgeving zelf de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd in meer algemene bewoordingen is aangewezen. Uit deze regelgeving blijkt voor de belastingplichtige immers voldoende duidelijk welke plaatsen voor betaald parkeren zijn aangewezen - namelijk alle parkeerplaatsen in Amsterdam waarbij parkeerapparatuur is geplaatst - en op welk tijdstip en op welke wijze de parkeerbelasting moet worden voldaan - namelijk zoals een en ander is aangegeven op of bij de parkeerapparatuur en met inachtneming van hetgeen op het parkeerkaartje staat vermeld. 4.9. Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor onder punt 4.3. onder d. genoemde door de betrokken stadsdelen genomen Uitwerkingsbesluiten geen wezenlijke bestanddelen van het belastbare feit bevatten en derhalve - voor zover hier van belang - niet met inachtneming van het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet behoeven te worden gepubliceerd. 4.10. Ten aanzien van de rol van het stadsdeel bij het vaststellen van de plaatsen waar en de tijden waarop betaald parkeren geldt is ter zitting van 23 september 2005 van de zijde van verweerder uiteengezet dat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam bepalen op welke plaatsen parkeerapparatuur wordt geplaatst en welke tijdstippen daarop worden vermeld als tijdstippen waarop parkeerbelasting is verschuldigd. Daartoe wordt door de stadsdelen een voorstel voor het eigen gebied gemaakt, welk voorstel in de praktijk altijd door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen. Verweerder spreekt in dit verband van "een zwaarwegend advies". Gelet op deze verklaring moet het ervoor worden gehouden dat op deze wijze invulling wordt gegeven aan de zinsnede "gehoord de stadsdelen" in artikel 7 van de Verordening. In dit licht moet ook artikel IX van het Uitvoeringsbesluit worden bezien, waarin is bepaald "dat de tarieven, genoemd in de Verordening Parkeerbelastingen, zijn verschuldigd op de door het stadsdeel, conform artikel 4 van de Parkeerverordening, aangewezen bloktijden". De rechtbank begrijpt artikel IX van het Uitvoeringsbesluit, artikel 4 van de Parkeerverordening, artikel 7 van de Verordening en artikel I van het Uitvoeringsbesluit - in onderlinge samenhang bezien - aldus dat in artikel 4 van de Parkeerverordening de grenzen zijn bepaald waarbinnen de stadsdelen voor hun gebied bloktijden mogen voordragen aan Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders besluiten vervolgens of die tijden worden aangewezen als tijdstip waarop ter plaatse betaald parkeren geldt, waarna de aangewezen tijden op of bij de parkeerapparatuur worden aangegeven. Ten aanzien van de gronden van het beroep 4.11. De rechtbank stelt vast - en tussen partijen is ook niet in geschil - dat eiseres op het moment van oplegging van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting verschuldigd was. Nu voorts vaststaat dat zij geen parkeerbelasting had voldaan, was verweerder dus in beginsel gerechtigd de naheffingsaanslagen op te leggen. De rechtbank begrijpt de argumenten van eiseres aldus dat zij meent dat verweerder de bepalingen van de Verordening buiten toepassing had moeten laten, althans minder stringent had moeten toepassen, omdat er sprake zou zijn geweest van overmacht. 4.12. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de omstandigheid dat het voor haar in de periode waarin zij haar echtgenoot (intensief) heeft moeten verzorgen buiten haar schuld onmogelijk was om (op een of meer tijdstippen waarop de in geschil zijn naheffingsaanslagen zijn opgelegd) de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Het niet (tijdig) betalen van de parkeerbelasting blijft dan ook voor rekening van eiseres. 4.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.L. Bruinsma, voorzitter en mrs. E. Jochem en A.A. Fase, leden van de meervoudige belastingkamer. De beslissing is op 14 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.