
Jurisprudentie
AU4532
Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 579/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 579/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Indicatie
Volgens belanghebbende is de correctie inzake vordering D onjuist.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 579/03 14 oktober 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 november 2002 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 1999 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.602,--.
Op het tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij uitspraak d.d. 27 juni 2003 de opgelegde aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een (pro forma) beroepschrift (met bijlage), dat op 8 juli 2003 ter griffie van het hof is ingekomen en dat is aangevuld bij brief van 22 juli 2003. Bij ambtshalve vermindering van 17 september 2003 heeft de inspecteur vervolgens het belastbare inkomen verminderd tot negatief f 13.875,- in verband met een naheffingsaanslag omzetbelasting van f 66.477,-.
De inspecteur heeft op 15 oktober 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 13 juni 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde A, alsmede de inspecteur vergezeld van B en C.
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 27 juni 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven van 11 juli 2005 aan partijen is verzonden.
Bij brief d.d. 25 augustus 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie, als bedoeld in artikel 28a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast:
2.2 Belanghebbende werd voor het jaar 1999 door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 52.602,-.
2.3 Het bedrag onder 2.2 is als volgt berekend:
Aangegeven belastbaar inkomen neg. f 110.882,-
Correcties bij aanslagregeling:
Geen afboeking vordering D f 125.000,-
Minder stakingsvrijstelling f 19.000,-
Belaste afnemingen oudedagsreserve f 19.484,-
Vastgesteld belastbaar inkomen f 52.602,-.
2.4 Tegen de mede op basis van dit belastbaar inkomen opgelegde aanslag IB/PV 1999 is belanghebbende in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op het bezwaarschrift is de bestreden aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is bij beroepschrift, ingekomen op 8 juli 2003, in beroep gekomen. Bij ambtshalve vermindering van 17 september 2003 heeft de inspecteur vervolgens het belastbare inkomen verminderd tot negatief f 13.875,- in verband met een naheffingsaanslag omzetbelasting van f 66.477,-.
2.5 Belanghebbende, geboren op 8 november 19.., is gehuwd met mevrouw E.
2.6 Belanghebbende dreef tot 1 februari 1999 een detailhandel in fietsen (handelsnaam F). Deze activiteit is overgedragen aan de dochter en schoonzoon van belanghebbende. Per 1 juli 1999 ging belanghebbende in loondienst bij F. Daarnaast dreef hij een handel in partijgoederen.
2.7 Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld, waarin onder meer de aangiften IB/PV 1997 en 1998 zijn gecontroleerd. Dit heeft geresulteerd in een controlerapport gedateerd 23 november 2000. Belanghebbende liet zich ten aanzien van de uitkomsten van de controle mede bijstaan door G Accountants (mr. H).
2.8 Naar aanleiding van deze controle is er een aantal besprekingen geweest tussen de inspecteur enerzijds en belanghebbende en de heer H anderzijds. Uiteindelijk is een compromis gesloten ten aanzien van de IB/PV en de omzetbelasting (OB) over de periode 1993 tot en met 1999.
2.9 De heer H heeft mondeling zijn instemming met het compromis betuigd en belanghebbende heeft met enige kanttekeningen het compromis ondertekend op 20 november 2000 (bijlage 4 bij het verweerschrift).
2.10 Een onderdeel van het compromis is dat de inkomsten “D” niet door middel van het factuurstelsel in de heffing worden betrokken , maar door middel van het kasstelsel. Volgens het compromis betekende dat dat over 1999 (en verder) geen afboeking debiteuren D, tot een bedrag van f 125.000,-, meer zou plaatshebben. De eerder opgelegde aanslagen IB/PV en OB zijn overeenkomstig het bereikte compromis aangepast.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Volgens belanghebbende is de correctie inzake vordering D onjuist.
3.2 Voorts stelt belanghebbende dat in 1999 een post van
f 55.000,- oninbaar is gebleken bij een persoon aan wie hij in 1995 dit bedrag had geleend. Dit bedrag wil hij ook in 1999 aftrekken.
3.3 Volgens de inspecteur dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Naar het oordeel van het hof vloeit de correctie “Geen afboeking vordering D” rechtstreeks voort uit het gesloten compromis (zie 2.9). Er zijn geen feiten naar voren gekomen die het compromis aantastbaar maken. Met name is tegenover de weerlegging van de inspecteur (zie bladzijde 4 van zijn verweerschrift) niet aannemelijk geworden dat de inspecteur onaanvaardbare druk zou hebben uitgeoefend.
4.2 Ten aanzien van de onder 3.2 vermelde post van f 55.000,- merkt het hof op dat ten aanzien van deze post geen bedrag als activum op de balans per 1 januari 1999 is vermeld. Afboeking van de vordering is reeds hierom niet mogelijk.
5. De conclusie.
Gelet op het onder 2.4 vermelde moet het beroep toch gegrond worden verklaard.
6. De proceskosten.
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Be-sluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,-- = € 966,--.
7. De beslissing.
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vermindert de aanslag zoals deze reeds bij ambtshalve vermindering van 17 september 2003 is verminderd door de inspecteur;
gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 31,- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 966,-; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 14 oktober 2005 door mr. J. Huiskes, voorzitter en raadsheer, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 19 oktober 2005