
Jurisprudentie
AU4538
Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1730 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1730 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Alsnog toekenning hogere AOW-uitkering. Verzoek om schadevergoeding.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/1730 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op daartoe bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 februari 2005, nr. 03/2809 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 6 juni 2005 heeft gedaagde de Raad medegedeeld dat wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift, aangezien hij in verband met een gewijzigd standpunt voornemens is een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Vervolgens heeft gedaagde bij schrijven van 29 juni 2005 een nieuwe beschikking op bezwaar van die datum aan de Raad toegezonden.
Desgevraagd heeft appellante bij brief van 1 augustus 2005 verklaard dat gedaagdes nieuwe beschikking op bezwaar van 29 juni 2005 in overeenstemming is met de door haar in het beroepschrift gestelde eisen. In aanvulling hierop heeft appellante de Raad op 10 augustus 2005 bericht dat zij het niet eens is met een aantal overwegingen in de uitspraak van de rechtbank, om welke reden zij verzoekt het hoger beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat de door haar betaalde griffierechten worden gerestitueerd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat behandeling van de zaak ter zitting plaatsvindt.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Voor een overzicht van de voor dit geding relevante feiten wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Sinds 1 juli 1994 ontving appellante een ouderdomspensioen en een vakantie-uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ter hoogte van 52% van de maximaal toe te kennen bedragen voor een gehuwde of een ongehuwde die duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, met een partner van 65 jaar of ouder.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek heeft gedaagde bij besluit van
27 juni 2003 het aan appellante toegekende ouderdomspensioen met terugwerkende kracht tot 1 juli 1994 verhoogd naar 72% van het volledige AOW-pensioen.
Bij beschikking op bezwaar van 27 november 2003 (het in dit geding bestreden besluit) heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In het beroepschrift heeft appellante de Raad verzocht haar hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en te bepalen dat gedaagde dient over te gaan tot correctie van de vaststelling van haar uitkeringsrechten over de periode 1989-1994 door toekenning van 2% per jaar en bij de uitvoering van dit besluit samengestelde interest te vergoeden, te rekenen van 1 juli 1994 tot de maand van uitvoering.
Bij de in rubriek I vermelde beschikking op bezwaar van 29 juni 2005 heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2003 alsnog gegrond verklaard en haar AOW-pensioen ingaande juli 1994 vastgesteld op € 326,68 en het bijbehorende vakantie-geld op € 22,12 per maand, zijnde 82% van het AOW-pensioen voor een gehuwde.
De Raad stelt vast dat gedaagde het in het bestreden besluit van 27 november 2003 vervatte standpunt niet langer handhaaft. Appellante heeft de Raad verzocht gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen pensioen. Appellante heeft mitsdien belang bij handhaving van het hoger beroep en bij vernietiging van het bestreden besluit, zodat de Raad daartoe zal overgaan. Gelet daarop dient ook de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, vernietigd te worden.
Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over het na te betalen pensioen dient te berekenen, volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak, gepubliceerd in JB 1995/314. In een met het besluit van
29 juni 2005 aan appellante toegezonden begeleidende brief van dezelfde datum heeft gedaagde bericht dienaangaande nog een afzonderlijk besluit te zullen nemen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt de Sociale verzekeringsbank tot betaling van de renteschade als hiervoor overwogen;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) J.J.B. van der Putten.
MH