Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4577

Datum uitspraak2005-10-13
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506411/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 30 november 2004 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe het bestemmingsplan "Buitengebied Proefstation Fruit- en Boomteelt 1999-2003" vastgesteld.


Uitspraak

200506411/2. Datum uitspraak: 13 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de stichting "Stichting Het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending", gevestigd te Hemmen, verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 november 2004 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe het bestemmingsplan "Buitengebied Proefstation Fruit- en Boomteelt 1999-2003" vastgesteld. Bij besluit van 21 juni 2005, nr. RE2005.2231, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 21 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 21 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. F.A. van Lynden, bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Overbetuwe, vertegenwoordigd door drs. W. van Erp Taalman Kip en mr. M. Wasser, ambtenaren van de gemeente, en de Stichting DLO en Wageningen Universiteit, vertegenwoordigd door N. Groot en bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft. 2.3.    Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot vestiging van een proefstation ten behoeve van fruitteelt- en boomteeltpraktijkonderzoek op een locatie direct ten noorden van de Linge nabij Indoornik. Met het plan is beoogd het plan aan te passen aan de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Buitengebied Praktijkonderzoek Fruit- en Boomteelt 1999" (hierna: het vorige plan) voor het proefstation door verweerder en de Afdeling. 2.4.    Verzoekster kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan. Volgens haar zijn het besluit van verweerder en de uitspraak van de Afdeling niet in acht genomen. Verzoekster stelt dat ten onrechte niet is uitgesloten dat zelfstandige activiteiten met winstoogmerk die geen binding met het buitengebied hebben mogen plaatsvinden en dat het plan ten onrechte voorziet in uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Voorts is op de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak I" volgens verzoekster ten onrechte geen bebouwingsvrije zone opgenomen. Ten slotte is een te groot areaal aan teeltkappen en netconstructies mogelijk op de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak II", aldus verzoekster. 2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem zijn commerciële activiteiten die geen binding met het buitengebied hebben op grond van het plan niet toegestaan. Voorts is slechts een uitbreidingsmogelijkheid van de bebouwingsoppervlakte van 10% toegestaan en is in voldoende mate aangetoond dat behoefte bestaat aan 6 hectare aan teeltkappen en netconstructies, aldus verweerder. 2.6.    In zijn besluit van 25 juli 2000, nr. RE2000.951, omtrent goedkeuring van het vorige plan heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de planvoorschriften, voor zover deze bebouwing ten behoeve van kantoren en laboratoria mogelijk maakten en voorts aan de in het plan opgenomen maat van 11.000 m² ten behoeve van overige toegelaten (bedrijfs-)bebouwing. Hierbij heeft verweerder onder meer overwogen dat geen motivering was gegeven voor de aanwezigheid van verdere bedrijfsbebouwing dan de reeds aanwezige bedrijfsbebouwing van circa 4.200 m². Wat betreft kantoren en laboratoria heeft hij gesteld dat deze activiteiten in beginsel niet in het buitengebied thuishoren en dat het proefstation ook optimaal kan functioneren als dit bedrijfsonderdeel grotendeels in Wageningen wordt gevestigd. 2.6.1.    Ingevolge artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften, is op de gronden met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I" een bedrijfswoning, 12.000 m² aan kassen, tunnels en teeltkappen en 6.600 m² aan gebouwen anders dan een bedrijfswoning, kassen, tunnels en teeltkappen toegelaten. Thans is op deze gronden 6.000 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig. Voorts bevinden zich daar teeltkappen met een oppervlakte van 6.000 m2.    Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen als zelfstandig, niet aan het proefstation gelieerd kantoor of laboratorium.    Ingevolge artikel 1, onder p, van de planvoorschriften, is een proefstation een bedrijf met een hoofdzakelijk agrarisch karakter met als doel het verrichten van wetenschappelijk praktijkonderzoek in de fruit- en boomteelt, het verwerken van de daarmee verworven kennis, als mede het ter beschikking stellen van deze kennis voor ondernemers in deze sector.    De Voorzitter is van oordeel dat dit samenstel van voorschriften de vestiging van kantoren en laboratoria voor commerciële activiteiten die geen binding met het buitengebied hebben, toereikend uitsluit. Hij acht het voorts niet onredelijk dat aan de bestaande bedrijfsbebouwing een uitbreidingsmogelijkheid is geboden van 10%. Bovendien is op de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak I" vanwege de daar aanwezige bebouwing en teeltkappen geen sprake van een open landschap, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder om die reden aan het ontbreken van een bebouwingsvrije zone goedkeuring had moeten onthouden aan dit plandeel. Gelet op het vorenstaande verwacht hij niet dat het bestreden besluit in de bodemzaak op deze punten vernietigd zal worden en ziet hij in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.7.    In haar uitspraak van 12 december 2001, nr. 200005097/1 (aangehecht), heeft de Afdeling zelf voorziend goedkeuring onthouden aan het voorschrift van het vorige plan dat betrekking had op het bebouwingspercentage van de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak II" wat betreft tunnels en teeltkappen. Omdat het vorige plan wat betreft tunnels en teeltkappen voorzag in bebouwingsmogelijkheden van ongeveer 14 hectare, terwijl ter zitting was verklaard dat slechts behoefte bestond aan ongeveer 2 hectare, kon het plan volgens de Afdeling op dat punt niet worden beschouwd als resultante van een goede en evenwichtige belangenafweging. 2.7.1.    Ingevolge artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften, mag de gezamenlijke oppervlakte aan teelkappen en netconstructies op de gronden met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak II" ten hoogste 6 hectare bedragen. In de planvoorschriften is geen onderscheid gemaakt tussen teeltkappen die zijn afgedekt met netten en gaas en teeltkappen die zijn afgedekt met (ondoorzichtig) folie. Aldus is het mogelijk dat op de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak II" de toegestane 6 hectare ten volle wordt benut voor het oprichten van teeltkappen met een afdekking van (ondoorzichtig) folie. Gelet op het feit dat de ruimtelijke uitstraling van teeltkappen die met (ondoorzichtig) folie zijn afgedekt aanmerkelijk groter is dan die van netconstructies en gelet op de omstandigheid dat volgens het bestreden besluit behoefte bestaat aan 6 hectare aan netconstructies en teeltkappen gezamenlijk, wat daar overigens ook van zij, is de Voorzitter er niet van overtuigd dat geen onderscheid had moeten worden gemaakt in de maximale bebouwingspercentages van teeltkappen die zijn afgedekt met (ondoorzichtig) folie en die van netconstructies. Gelet hierop ziet hij aanleiding het bestreden besluit te schorsen in zoverre daarbij goedkeuring is verleend aan het oprichten van teeltkappen op de gronden met de aanduiding "Bestemmingsvlak II". 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 juni 2005, nr. RE2005.2231, voorzover het betreft de goedkeuring van de zinsnede "teeltkappen, " in artikel 4, eerste lid, onder b, sub 1e, van de planvoorschriften, en de zinsnede "teeltkappen en" in artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften; II.    wijst het verzoek voor het overige af; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 676,00 (zegge: zeshonderdzesenzeventig euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Bošnjaković Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2005 410.