
Jurisprudentie
AU4586
Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501694/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501694/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) het met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) door appellante gedane verzoek om inzage in een aantal documenten afgewezen.
Uitspraak
200501694/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Versatel Telecom International N.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2649 WOB van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Financiën.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) het met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) door appellante gedane verzoek om inzage in een aantal documenten afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 maart 2005 heeft appellante de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verleend.
Bij brief van 9 juni 2005 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.G. Barnard en mr. M.J. van Dieren, beiden werkzaam bij Deloitte & Touche Belastingadviseurs B.V. te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.Th.W. van Ravenstein, ambtenaar bij het Ministerie, en mr. H. Wijland, werkzaam bij de Belastingdienst Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69, van de Awb, is het de taak van de rechtbank om, behoudens hetgeen zij ambtshalve heeft te beoordelen, het bestreden besluit, de motivering waarop dit berust daaronder begrepen, op rechtmatigheid te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.2. Bij brief van 20 december 2002 heeft appellante met een beroep op de Wob verzocht om inzage in, althans geanonimiseerde overlegging van, afspraken en rulings inzake aandelenoptieplannen, die de belastingdienst Grote Ondernemingen te Amsterdam in de periode 1998 tot en met 2000 heeft gemaakt met respectievelijk getroffen voor ondernemingen met het voornemen tot een beursgang en om informatie omtrent het door voornoemde dienst ten aanzien van personeelsopties in dat verband gevoerde beleid.
2.3. De staatssecretaris heeft het besluit van 14 januari 2003 in stand gelaten omdat er geen rulings of daarmee vergelijkbare regelingen als bedoeld in het verzoek zijn getroffen, noch beleid ter zake is ontwikkeld en het resultaat van de desbetreffende waarderingen afhankelijk is van een groot aantal per geval te beoordelen omstandigheden. Hij stelt zich op het standpunt dat de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder b, d en g, en 11, eerste lid, van de Wob en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zich tegen bekendmaking van de individuele resultaten van die beoordeling verzetten.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder d, en 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de staatssecretaris niet was gehouden de gevraagde stukken - al dan niet - geanonimiseerd aan appellante ter hand te stellen. Aangezien de staatssecretaris deze artikelleden niet aan zijn weigering ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank het bij haar bestreden besluit wegens het ontbreken van een voldoende draagkrachtige motivering vernietigd.
2.5. Appellante heeft primair betoogd dat de rechtbank buiten de rechtstrijd is getreden door het bij haar bestreden besluit te beoordelen in het licht van de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder d, en 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, hoewel die bepalingen in dat besluit niet zijn ingeroepen en de aan de rechtbank voorgelegde afwijzing daarop derhalve niet is gebaseerd.
2.6. Dit betoog slaagt. De vernietiging door de rechtbank van het besluit van 29 april 2003 is niet gebaseerd op een beoordeling van dat besluit en de daarvoor gegeven motivering, maar op het door de rechtbank daarvoor in de plaats gestelde oordeel er kennelijk toe strekkend dat het verzoek van appellante diende te worden afgewezen op grond van de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder d, en 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De rechtbank heeft aldus geen oordeel gegeven over het bij haar bestreden besluit en is in strijd met artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69, van de Awb buiten het over dat besluit gerezen geschil getreden.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.8. De Afdeling ziet, gezien het vorenoverwogene, aanleiding de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State terug te wijzen naar de rechtbank.
2.9. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
2.10. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2005, AWB 03/2649 WOB;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de naamloze vennootschap "Versatel Telecom International N.V." in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vast op € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de naamloze vennootschap "Versatel Telecom International N.V." het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 409,00 (zegge: vierhonderdnegen euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
45-402.