Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4595

Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502249/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 mei 2004, het bestemmingsplan "Lepelstraat 1985, 1e herziening" vastgesteld.


Uitspraak

200502249/1. Datum uitspraak: 19 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 mei 2004, het bestemmingsplan "Lepelstraat 1985, 1e herziening" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 februari 2005, no. 1012515, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 14 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en het gemeentebestuur van Bergen op Zoom. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.W. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door J.M.E.M. Verpaalen, ambtenaar van de gemeente, en belanghebbende bouwclub "De Leutige Bouwers", vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt van appellant 2.3.    Appellant stelt in beroep dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wegen". Voorts stelt hij dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ten onrechte voorziet in de bouw van een loods.    Daartoe voert appellant aan dat de aanwezige groenstroken structuurbepalend zijn, een hoge landschappelijke en natuurwaarde hebben en bovendien grenzen aan een gebied dat speciale bescherming geniet. Voorts voert hij aan dat verweerder uitgaat van onjuiste feiten, omdat de gemeenteraad ten onrechte heeft doen voorkomen alsof er meer bebouwing wordt gesloopt dan weer wordt gebouwd. Bovendien geeft de plankaart een onjuist beeld van de werkelijkheid en daarmee van de werkelijke afstanden. Gelet daarop betwijfelt hij of daardoor is voldaan aan de richtafstanden die zijn genoemd in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. De op het perceel te verrichten activiteiten zijn niet vergelijkbaar met milieucategorie 3 bedrijven, maar met een zwaardere categorie en de activiteiten horen thuis op een bedrijventerrein. Het bedrijventerrein 'Oude Molen' is een alternatieve locatie voor de bouw van de loods. Een andere carnavalsvereniging uit Lepelstraat heeft daar ook een loods gebouwd. De door verweerder voorgestane oppervlakte van de te bouwen loods - 320 m² - leidt tot uitbreiding van de bebouwde kom, verstening van het buitengebied en verstoring van de natuur. Verder klaagt appellant dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan de door hem ingebrachte bedenkingen tegen het plandeel met de bestemming "Wegen". Het bestreden besluit 2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd, behoudens het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en artikel 6 van de planvoorschriften. Daartoe stelt verweerder zich op het standpunt dat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" te ruim is en dat het bouwvlak specifiek moet worden bestemd. Als gevolg van voornoemde bestemming kunnen op het perceel allerlei intensieve functies worden gevestigd, zoals een school of een kerk, die een verstorend effect kunnen hebben op het aangrenzende bosgebied. Voorts is volgens verweerder ten onrechte niet ingegaan op de vraag in het Directie-/PPC-advies om buitenopslag uit te sluiten. Ten slotte is de in de plantoelichting genoemde maatvoering niet in overeenstemming met de bebouwingsmogelijkheden zoals die op de plankaart zijn vermeld. Volgens verweerder dient de plankaart te worden aangepast aan de voorgestane maatvoering van 320 m². Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    Het plan voorziet in een herziening van de bestemming van het perceel aan de Zoekweg ten behoeve van de bouw van een loods voor bouwclub "De Leutige Bouwers" en het gebruik van gronden als parkeerplaats naast de loods. De bouwclub zal de loods gebruiken voor de bouw van carnavalswagens. De huidige loods op het perceel is reeds sinds 1979 illegaal in gebruik voor datzelfde doel. 2.5.2.    Uit het onderzoek naar de feiten en omstandigheden door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is af te leiden dat geen in het bijzonder te beschermen natuurwaarden op het perceel aanwezig zijn. 2.5.3.    Ingevolge artikel 30 van de WRO, voorzover thans van belang, stelt de gemeenteraad, indien door gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van gedeputeerde staten in acht wordt genomen. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    Voorzover het beroep van appellant zich richt tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", overweegt de Afdeling het volgende. Door de onthouding van goedkeuring, is in zoverre aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.    De Afdeling vat het beroep van appellant in zoverre daarom aldus op dat hij zich ertegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd. 2.6.1.    De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten die in de loods zullen plaatsvinden, gelet op de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering", vergelijkbaar zijn met werkzaamheden behorende bij bedrijven in milieucategorie 3. Ter zitting is gebleken dat hij tot dit standpunt is gekomen op basis van een rapport van de Regionale Milieudienst te Roosendaal. Bij de bepaling van de milieucategorie is onder andere rekening gehouden met de factor geluid en de stoffen waarmee de bouwclub werkt.    Voorts is, volgens de gemeenteraad, voldaan aan de richtafstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk, die in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" als minimum wordt aanbevolen voor bedrijven met vergelijkbare werkzaamheden in milieucategorie 3.    De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in navolging van de gemeenteraad terecht op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten van de carnavalsvereniging in kwestie vergelijkbaar zijn met die van een bedrijf met milieucategorie 3 en dat op grond daarvan een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden ten opzichte van de woonbebouwing. De in beroep aangevoerde bezwaren van appellant dat geen sprake is van een georganiseerd bedrijf en dat de werkzaamheden slechts gedurende een deel van het jaar plaatsvinden, maken dit niet anders. De Afdeling ziet evenmin aanleiding om te oordelen dat verweerder ten onrechte de gemeenteraad heeft gevolgd in het standpunt dat is voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de plankaart een onjuist beeld geeft van de werkelijke afstanden tussen de het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en de woonbebouwing. 2.6.2.    Voorzover appellant heeft aangevoerd dat plaatsing van een loods op het perceel zal leiden tot verstening van het buitengebied, overweegt de Afdeling het volgende.    Het perceel maakt, gezien de aard van de omgeving, geen deel uit van het buitengebied. Ter zitting is door verweerder bevestigd dat het perceel ook in juridisch planologisch opzicht geen deel uitmaakt van het buitengebied. Reeds daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat plaatsing van een loods op het perceel zal leiden tot ongewenste verstening van het buitengebied. 2.6.3.    Gelet op hetgeen is opgenomen in rechtsoverweging 2.5.2. is geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwezige groenstroken waarop in het plan is voorzien in een weg naar de bouwloods en de bijbehorende parkeerplaats, zodanig structuurbepalend zijn voor de omgeving en een zodanige landschappelijke en natuurwaarde hebben, dat verweerder hieraan in redelijkheid overwegende betekenis had moeten toekennen. Dat het perceel grenst aan een gebied dat speciale bescherming geniet, kan daaraan niet afdoen mede gelet op de omstandigheid dat de groenstroken zelf niet een dergelijke bescherming hebben. 2.7.    Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.8.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wegen" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts is de Afdeling van oordeel dat, gezien het vorenstaande, verweerder de motivering met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Kooijman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005 177-458.