
Jurisprudentie
AU4596
Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502330/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502330/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 februari 2005, kenmerk Mv 2005-03, heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een trainingscentrum voor sportpaarden en een paardenpension gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 februari 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200502330/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2005, kenmerk Mv 2005-03, heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een trainingscentrum voor sportpaarden en een paardenpension gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 17 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, en appellanten sub 2 bij brief van 28 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij ongedateerde brief heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2005, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.M. Immens van der Linden, appellanten sub 2, waarvan in persoon [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door Th.D.S. Bol, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellant sub 1 en appellanten sub 2 stellen dat de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu. Appellant sub 1 voert aan dat uit de aanvraag niet blijkt voor hoeveel paarden vergunning is gevraagd. Appellant sub 1 en appellanten sub 2 voeren voorts aan dat de tekeningen bij de vergunning niet in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie. Zij wijzen in dit verband op de grens van de inrichting. Verder ontbreken volgens appellant sub 1 gegevens omtrent het aantal aan- en afvoerbewegingen in de inrichting.
2.2.1. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b en h, in samenhang bezien met artikel 5.18, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer dient de aanvrager in of bij de aanvraag onder meer te vermelden: het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van de inrichting alsmede de aard en omvang van de belasting van het milieu die de inrichting tijdens normaal bedrijf kan veroorzaken, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die daardoor kunnen worden veroorzaakt.
2.2.2. De vergunningaanvraag bestaat uit een aanvraagformulier met toelichting en een daarbij gevoegde plattegrondtekening van de inrichting. Ten aanzien van de grens van de inrichting overweegt de Afdeling dat op de plattegrondtekening van de inrichting de grens van de inrichting is aangegeven. Aan de hand van deze tekening in samenhang bezien met de overige gegevens van de inrichting is voldoende duidelijk op welk terrein en gebouwen de aanvraag betrekking heeft.
In het aanvraagformulier zijn geen aantallen te houden paarden en/of pony's vermeld. De tekening biedt, in tegenstelling tot hetgeen verweerder en vergunninghouder stellen, in het onderhavige geval geen uitsluitsel over het aantal te houden paarden, nu, gezien de vermelding 'te slopen paardenboxen' en de toelichting hierbij ter zitting niet duidelijk is hoeveel paardenboxen er precies zijn aangevraagd.
Verder zijn in de aanvraag geen aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens, bestelwagens en/of personenauto's vermeld. Ter zitting is bevestigd dat in ieder geval voertuigen ten behoeve van de aanvoer van voer en de afvoer van mest alsmede personenauto's al dan niet met paardentrailers de inrichting aandoen. Gelet hierop alsmede gezien het vijftigtal parkeerplaatsen en de capaciteit van de horecagelegenheid is het niet uitgesloten dat het daarbij gaat om een aanzienlijk aantal. Daarbij neemt de Afdeling, gezien het ter zitting verhandelde, in aanmerking dat niet duidelijk is hoeveel personen maximaal gelijktijdig in de inrichting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de aanvraag wat de aan- en afvoerbewegingen betreft ontoereikend is.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de aanvraag onvoldoende inzicht biedt in het aantal gevraagde paarden en pony's en voorts geen inzicht biedt in het aantal aan- en afvoerbewegingen.
Vanwege het in de aanvraag ontbreken van informatie heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen oordelen dat de aanvraag voldoende informatie bevat om een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu mogelijk te maken. Door inhoudelijk te beslissen op de aanvraag heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart, en met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellant sub 1 te worden veroordeeld. Van proceskosten van appellanten sub 2 die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van appellant sub 1 en appellanten sub 2 gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 15 februari 2005, kenmerk Mv 2005-03;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,70 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en zeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wijdemeren aan appellant sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Wijdemeren aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) voor appellant sub 1 en € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) voor appellanten sub 2 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
374.