Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4598

Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503945/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge het wijzigingsplan met betrekking tot de [locatie 1]/[locatie 2] vastgesteld.


Uitspraak

200503945/1. Datum uitspraak: 19 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge het wijzigingsplan met betrekking tot de [locatie 1]/[locatie 2] vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 maart 2005, no. 1064100, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 27 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2005, waar appellanten, waarvan [gemachtigde] in persoon, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.M. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans en mr. E.A.M. de Koning, ambtenaren van de gemeente. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het bestreden besluit 2.3.    Verweerder heeft het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en hieraan goedkeuring onthouden. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit de tekst van de wijzigingsbevoegdheid blijkt dat de wijziging een bouwlocatie van een woning moet betreffen. In voorliggend plan wordt echter ook een gebied buiten de medebestemming "Wonen" gewijzigd in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", te weten het perceel aan de [locatie 2]. Bovendien is geen sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf, maar van een bedrijf met 0,25 volwaardige arbeidskracht. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het plan ook in materiële zin niet in overeenstemming is met het streekplan, omdat feitelijk sprake is van nieuwvestiging aangezien de bedrijfsvoering geheel zal worden gevoerd op het perceel aan de [locatie 2]. Het perceel aan de [locatie 1] krijgt daarmee feitelijk alleen de status van bedrijfswoning. Verder worden bouwblokken op afstand beoordeeld als nieuwvestiging en deze is op basis van het streekplan "Brabant in Balans" niet toegestaan. Verweerder is ook van mening dat niet inzichtelijk is gemaakt dat er geen vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing voorhanden is of komt. Ten slotte acht hij geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een afwijking van het streekplan rechtvaardigen. Standpunt appellanten 2.4.    Appellanten betogen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de wijziging van de bestemmingen van de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden". Daartoe stellen appellanten dat het plan voldoet aan de in artikel 17, lid 8, onder c, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied, Halderberge-West" genoemde voorwaarden voor de wijziging van de bestemming. Het bedrijf zal, hoewel nu slechts sprake is van 0,25 volwaardige arbeidskracht, op korte termijn een volwaardig bedrijf zijn. Voorts is van een nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf geen sprake, maar slechts van een uitbreiding van een reeds sedert vele jaren bestaand bedrijf. Dat het bouwblok aan de overkant van de straat zal liggen, betekent niet dat sprake is van een bouwblok op afstand en dus van nieuwvestiging. Ook zal de bedrijfsvoering niet geheel op het perceel aan de [locatie 2] gaan plaatsvinden maar ook op het perceel aan de [locatie 1]. Appellanten betogen verder dat verweerder ten onrechte niet marginaal heeft getoetst door te wijzen op het ontbreken van een onderzoek naar een VAB-locatie. Zij betogen ten slotte dat hun belangen onevenredig worden geschaad door de onthouding van goedkeuring. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    Het plan voorziet in een wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied" met de medebestemming "Wonen" met betrekking tot het perceel aan de [locatie 1] en een wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied" betreffende een perceel aan de [locatie 2] in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden". 2.5.2.    Appellanten wonen op het perceel aan de [locatie 1] en voeren een akkerbouwbedrijf. De bedrijfsactiviteiten vinden voornamelijk plaats op de afzonderlijke landbouwgronden van appellanten. 2.5.3.    Het perceel aan de [locatie 2] is door appellanten gekocht om de bouw van een loods voor onder andere de stalling van hun agrarische machines mogelijk te maken. Uit het streekplan blijkt dat het perceel ligt binnen de aanduiding AHS-landbouw. 2.5.4.    Het perceel aan de [locatie 1] ligt op de hoek van de Middenstraat en de Bolbaan. Het perceel aan de [locatie 2] ligt tegenover het perceel aan de [locatie 1]. Op de plankaart is tussen voornoemde percelen een koppelteken aangegeven. 2.5.5.    Volgens tabel 2 ("Wijziging ex artikel 11 WRO") behorende bij artikel 16 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, Halderberge West" zijn burgemeester en wethouders, voorzover thans van belang, bevoegd de bestemmingen voor gronden die op de plankaart zijn aangeduid als "Agrarisch gebied" (artikel 6) met de medebestemming "Wonen", te wijzigen in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" (artikel 14) ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    In zijn besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het plan mede op grond van het standpunt dat uit de tekst van de wijzigingsbevoegdheid blijkt dat de wijziging een bouwlocatie van een woning moet betreffen, terwijl in het plan ook een gebied buiten de medebestemming "Wonen" wordt gewijzigd in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", te weten het perceel aan de [locatie 2]. De wijzigingsbevoegdheid zoals die is neergelegd in tabel 2 behorende bij artikel 16 van de planvoorschriften, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.5.5, laat volgens verweerder deze wijziging niet toe.    Gelet op de tekst van tabel 2 behorende bij artikel 16 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, Halderberge West", is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. 2.7.    Overigens merkt Afdeling ten aanzien van het tussen de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2], het volgende op.    Het bedoelde koppelteken komt niet voor op het renvooi behorende bij de plankaart noch op het renvooi behorende bij de plankaart van het bestemmingsplan. Evenmin bevatten het bestemmingsplan en het wijzigingsplan een bepaling die aangeeft welke betekenis toegekend dient te worden aan het koppelteken. Hieruit volgt dat aan het bedoelde koppelteken op de plankaart geen betekenis toekomt. 2.8.     Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het plan terecht in strijd geacht met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Verweerder heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan.    Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Kooijman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005 177-458.