Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4599

Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504082/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Dongen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2003, het bestemmingsplan "'s-Gravenmoer Dorp" vastgesteld.


Uitspraak

200504082/1. Datum uitspraak: 19 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Dongen, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Dongen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2003, het bestemmingsplan "'s-Gravenmoer Dorp" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 november 2003, no. 920141, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het besluit van 18 november 2003 bij uitspraak van 22 september 2004, no. 200308218/1, gedeeltelijk vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 maart 2005, no. 920141, voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 1 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2005, waar appellant, in persoon en vergezeld door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.M. van den Broek, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door B.W. Lambooij, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt appellant 2.3.    Appellant betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuin" betreffende het perceel aan de [locatie]. Daartoe voert hij aan dat door deze bestemming ten onrechte geen mogelijkheid bestaat om een aangepaste woning op het perceel te bouwen die nodig is vanwege de handicaps van zijn vrouw. Volgens appellant zijn de urgentie en de zwaarwegende belangen om de bouw van een aangepaste woning toe te staan geheel buiten beschouwing gelaten. Het bestreden besluit 2.4.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daartoe heeft hij zich, voorzover nog van belang, op het standpunt gesteld dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan een woning op de door appellant gewenste plaats te rechtvaardigen is. Daarbij heeft hij betrokken dat de gemeente inmiddels een aanmerkelijke subsidie in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten aan appellant heeft toegekend voor de aanpassing van zijn huidige woning. Vaststelling van de feiten 2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.1.    De woning van appellant staat op een perceel aan [locatie]. Aan deze weg is sprake van lintbebouwing met kenmerken als een open bebouwingswijze, smalle en diepe percelen, cultuurhistorische waarde van veel panden en een groen karakter. In de plantoelichting van het bestemmingsplan is in paragraaf 3.3. opgenomen dat de cultuurhistorische waarde, het karakter en de identiteit van de linten als geheel en van de aanwezige karakteristieke panden dan wel monumenten afzonderlijk gewaarborgd dienen te blijven. Voorts is daarin opgenomen dat het overwegend vrijstaande karakter van de bebouwing een belangrijk gegeven vormt en intact dient te blijven.    Gelet op de uitgangspunten van het bestemmingsplan voert de gemeenteraad ten aanzien van bebouwingslinten in verband met de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten en de omgeving daarvan, een conserverend beleid volgens hetwelk nieuwe woningen in het algemeen niet worden toegelaten. Verweerder onderschrijft dit beleidsuitgangspunt. Het oordeel van de Afdeling 2.6.    Het conserverende beleid dat wordt gevoerd, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.5.1., is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die de bouw van een nieuwe woning op het perceel aan de [locatie] in afwijking van het conserverende beleid, rechtvaardigen. Anders dan appellant meent, kan hieruit niet worden afgeleid dat verweerder de urgentie en de zwaarwegende belangen voor de bouw van een aangepaste woning niet in zijn afweging of sprake is van bijzondere omstandigheden heeft betrokken.    De medische en sociale redenen die appellant in het kader van de zwaarwegende belangen aanvoert, ondersteunen zijn betoog voor een nieuwe woning, maar deze redenen hebben geen doorslaggevende betekenis tegenover de planologische bezwaren die door verweerder en de gemeenteraad naar voren zijn gebracht tegen een nieuwe woning op deze locatie. Voorts zijn de wensen van appellant met betrekking tot een volledig aangepaste woning ook op een andere manier te verwezenlijken dan in het voorliggende plan te voorzien in een nieuwe woning ter plaatse van zijn perceel. 2.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel in kwestie.    Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Kooijman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005 177-458.