
Jurisprudentie
AU4600
Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504495/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504495/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft bij besluit van 12 april 2005, no. 0503470/40, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [aanvrager] (hierna: de aanvrager) voor het ontgronden van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], gelegen ten zuiden van de Langeweg ter hoogte van het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200504495/1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 12 april 2005, no. 0503470/40, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan [aanvrager] (hierna: de aanvrager) voor het ontgronden van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […], gelegen ten zuiden van de Langeweg ter hoogte van het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ir. J.L. Mieras, en verweerder, vertegenwoordigd door G. Beckers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de [aanvrager], in persoon.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Het geschil
2.2. Het geschil betreft de vraag of verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen voor de ontgronding van het perceel. Appellant beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
Het standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert daartoe aan dat, nu de kreek dichtbij zijn agrarisch bouwblok is voorzien, zijn bedrijf in waarde zal dalen en hij belemmeringen zal ondervinden bij de exploitatie van zijn perceel. Hij verwacht dat hij schade zal ondervinden van droogte ten gevolge van de ontgronding, ondanks de voorzieningen ter voorkoming van mogelijke schade. Bovendien past de kreek niet in een agrarische omgeving. Hij vreest voor schade aan zijn gewassen door vogels en ander wild, omdat bejaging en verjaging moeilijker zal worden. Ook vreest hij voor stuifschade tijdens en direct na de ontgronding, meer onkruid en voor een door hem aan te houden grotere teeltvrije zone als gevolg van de nabijheid van een natuurgebied.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder stelt dat de gevreesde wateroverlast zal worden voorkomen door het treffen van de door het waterschap Zeeuws-Vlaanderen gewenste voorzieningen, welke zijn opgenomen onder 4, vijfde lid, van de voorschriften behorende bij de vergunning. Met dit voorschrift wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de bedenkingen met betrekking tot de vrees voor wateroverlast. Het in artikel 4, derde lid, van de vergunning neergelegde voorschrift is de waarborg dat geen met de agrarische bestemming strijdige en onomkeerbare activiteiten zullen worden uitgevoerd. Verweerder is voor het overige niet inhoudelijk ingegaan op de bezwaren met betrekking tot de waardedaling van het bedrijf van appellant, de belemmeringen bij de exploitatie daarvan, de schade van vogels en ander wild, de vrees voor meer onkruid en de grotere teeltvrije zone. Hij stelt zich op het standpunt dat deze bezwaren betrekking hebben op de toekomstige andere dan agrarische functie van het betrokken perceel. Dergelijke bezwaren kunnen, naar de mening van verweerder, volgens vaste jurisprudentie niet worden meegewogen bij de beoordeling van een (aanvraag om een) ontgrondingsvergunning.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. De verleende vergunning maakt ontgrondingswerkzaamheden mogelijk op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] ten behoeve van de aanleg van een kreek. De oppervlakte van de ontgronding zal circa 10.000 m² bedragen. In totaal zal circa 17.000 m³ worden ontgraven tot een diepte van maximaal 4 meter beneden het huidige maaiveld. Het doel van de ontgronding is de ontwikkeling van nieuwe natuur, met name gericht op de kamsalamander.
2.5.2. Op 31 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Terneuzen het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied Terneuzen/Sas van Gent" vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het perceel een natuurbestemming.
2.5.3. Appellant voert zijn bedrijf op een perceel aan de [locatie 2]. Hij exploiteert een landbouwbedrijf, waarvan 5.30 hectare grond aan de westelijke zijde grenst aan het te ontgronden perceel.
2.5.4. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de voorschriften behorende bij de vergunning mag de vergunninghouder eerst met de ontgrondingswerkzaamheden aanvangen, nadat alle overige benodigde vergunningen/ontheffingen onherroepelijk zijn geworden en onherroepelijk is beslist omtrent de in het bestemmingsplan "Buitengebied Terneuzen/Sas van Gent" aan het terrein gegeven natuurbestemming.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel dient de aan te leggen kreek met het afwateringsstelsel verbonden te worden door middel van een duiker met een stuw. Deze stuw dient zodanig te worden geconstrueerd dat de stuwhoogte gevarieerd kan worden tussen NAP en NAP +0,40 meter. Indien praktijkervaringen en evaluatie daartoe aanleiding geven kan bijstelling van het peilbeheer plaatsvinden.
2.5.5. Ingevolge artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet wordt een vergunning niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd zou zijn met een bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, tenzij de raad van de betrokken gemeente heeft meegedeeld planologische medewerking te zullen verlenen, dan wel gedeputeerde staten onderscheidenlijk de Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer ter zake toepassing hebben gegeven aan artikel 37, vierde of vijfde lid, onderscheidenlijk artikel 37, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderdelen van het beroep met betrekking tot de waardedaling van zijn perceel, de belemmeringen bij de exploitatie daarvan, de schade door vogels en ander wild, de toename van onkruid en de door hem aan te houden grotere teeltvrije zone als gevolg van de nabijheid van een natuurgebied, geen betrekking hebben op de ontgrondingswerkzaamheden op zichzelf en de daarop betrekking hebbende belangen, maar op de toekomstige realisering van een natuurgebied. Deze bezwaren kunnen, volgens verweerder, dan ook niet worden meegewogen als belangen die zich tegen de ontgronding verzetten. De Afdeling deelt dit standpunt. Verweerder heeft in deze bezwaren dan ook terecht geen aanleiding gezien de vergunning te weigeren.
2.6.1. Onbestreden is dat de ontgronding in overeenstemming is met het provinciale beleid. De ontgronding is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Op 31 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Terneuzen echter een nieuw bestemmingsplan ("Buitengebied Terneuzen/Sas van Gent") vastgesteld waarmee de ontgronding in overeenstemming is.
Aanvrager mag, ingevolge artikel 4, derde lid, van de voorschriften behorende bij de vergunning, eerst met de ontgrondingswerkzaamheden aanvangen, nadat onherroepelijk is beslist omtrent de in het nieuwe bestemmingsplan aan het perceel gegeven natuurbestemming. De ontgronding kan dan ook eerst plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan dat op 31 maart 2005 is vastgesteld, in werking getreden is.
Gelet op het bovenstaande is de vergunning niet in strijd artikel 10, achtste lid, van de Ontgrondingenwet verleend.
2.6.2. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de voorschriften behorende bij de vergunning dient de aanvrager voorzieningen te treffen in de vorm van een duiker met een stuw en kan bijstelling van het peilbeheer plaatsvinden indien praktijkervaringen en evaluatie daartoe aanleiding geven. Het waterschap Zeeuws-Vlaanderen zal de grondwaterstand monitoren. Verweerder heeft in het verweerschrift betoogd dat het grondwaterpeil zich op natuurlijke wijze zal herstellen en dat de kreek na verloop van tijd een beperkte dempende werking zal hebben op grondwaterstandstijgingen en -dalingen, hetgeen gunstig is voor de omgeving met betrekking tot vernatting en verdroging. Appellant heeft tegenover dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat deze maatregelen onvoldoende zijn om eventuele droogteschade aan zijn perceel te voorkomen dan wel te beperken.
2.6.3. Ten aanzien van het betoog van appellant betreffende mogelijke schade in verband met het stuiven van het afgegraven zand tijdens en direct na aanleg, overweegt de Afdeling het volgende.
Verweerder betoogt in zijn verweerschrift dat bij het eventueel optreden van schade als gevolg van stuivend zand, met name de windrichting en het jaargetijde waarin de ontgronding plaatsvindt van belang zijn. Hij stelt zich op het standpunt dat de kans op stuifzand op het perceel van appellant gering is door de overheersende windrichting en dat het risico op schade verder beperkt kan worden door de werkzaamheden in een voor appellant gunstig jaargetijde uit te voeren. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat op de aanvrager de algemene plicht rust om anderen geen schade toe te brengen. Appellant heeft tegenover dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat desondanks maatregelen in de voorschriften behorende bij de vergunning, moeten worden opgenomen om schade te voorkomen dan wel te beperken. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de aanvrager zoals hij ter zitting heeft bevestigd, zich bereid heeft verklaard die maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om schade en/of overlast te voorkomen. Zo heeft de aanvrager aangegeven dat het afgegraven zand in het depot nat zal worden gehouden.
2.7. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het bestreden besluit niet heeft kunnen nemen. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
177-458.