Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4614

Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500232/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 december 2002 heeft de raad van de gemeente Heerenveen (hierna: de gemeenteraad) aan appellant een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend van € 19.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2001.


Uitspraak

200500232/1. Datum uitspraak: 19 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Heerenveen, tegen de uitspraak in zaak no. 03/1422 WET van de rechtbank Leeuwarden van 1 december 2004 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Heerenveen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 2 december 2002 heeft de raad van de gemeente Heerenveen (hierna: de gemeenteraad) aan appellant een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend van € 19.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2001. Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 3 maart 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door R.E. Dommerholt, juridisch adviseur te Lemmer, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.A. Doelman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2.    Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 2.3.    In geschil is uitsluitend het oordeel van de gemeenteraad, in navolging van het desbetreffende advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), dat appellant, gelet op de verlegging van de oude Rijksweg N32 220 meter in oostelijke richting, als gevolg van de realisering van een op- en afrit van de A32 die aantakt op de verlengde K.R. Poststraat niet in een nadeliger planologische situatie is komen te verkeren. 2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verlegging van de oude Rijksweg 32 een planologische voordeel betekent. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking, nu het bestemmingsplan "Rijksweg 32" ten onrechte onder het nieuwe planologische regime is geschaard. 2.4.1.    Appellant heeft op 26 januari 2001 verzocht om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO onder meer ten gevolge van de aanpassing van de verkeerssituatie rond de op- en afrit van de A32. Uit de stukken blijkt dat hij doelt op de beweerdelijk geleden schade ten gevolge van de realisering van hetgeen rechtens mogelijk is geworden op grond van de "Partiële herziening van het bestemmingsplan Rijksweg 32". Dit bestemmingsplan is op 19 december 1994 door de gemeenteraad vastgesteld, op 4 april 1995 door het college van gedeputeerde staten goedgekeurd en op 8 juni 1995 in rechte onaantastbaar geworden. Ingevolge deze herziening zijn de onderhavige gronden bestemd voor "Verkeersdoeleinden", waardoor een op- en afrit ten behoeve van de Rijksweg A32 kan worden gerealiseerd die op een afstand van ongeveer 250 m ten oosten van de Zonnebloemstraat aantakt op de verlengde K.R. Poststraat.    Voor de gronden vanaf een afstand van ongeveer 300 m en verder ten oosten van de Zonnebloemstraat gold het op 26 augustus 1985 door de gemeenteraad vastgestelde, op 26 juni 1986 door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde en in augustus 1986 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Rijksweg 32", gedeelte Heerenveen. De desbetreffende gronden hadden de bestemming "Uit te werken verkeersdoeleinden"met de aanduiding "zone waarin aansluitpunten voorzien zijn." Voor de gronden waarop de oude Rijksweg N32 was gelegen tot op een afstand van 300 m ten oosten van de Zonnebloemstraat gold het op 16 april 1980 door de gemeente vastgestelde, op 30 november 1981 door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde en als gevolg van het Koninklijk Besluit van die datum op 14 augustus 1987 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Buitengebied". De gronden waarop de oude Rijksweg N32 was gelegen hadden op grond van dit bestemmingsplan de bestemming "Verkeersdoeleinden (V), weg, weg waarlangs fietspad". De gronden ten oosten daarvan tot ongeveer 300 m ten oosten van de Zonnebloemstraat hadden de bestemming "Landelijk gebied". Voor de gronden ter hoogte van de kruising van de Zonnebloemstraat en de K.R. Poststraat en de gronden waarop de verlengde K.R. Poststraat was gelegen - welke gronden grenzen aan de gronden waarop de Rijksweg N32 was gelegen - golden op grond van het op 19 januari 1976 door de gemeenteraad vastgestelde en op 12 januari 1977 door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde bestemmingsplan "Heerenveen-Noord 1977", gedeeltelijk de bestemming "Weg" en gedeeltelijk de bestemming "Openbaar groen, plantsoen of berm". 2.4.2.    Het betoog van appellant, dat direct verband houdt met hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, slaagt. In haar advies heeft de SAOZ ten aanzien van de onderhavige gronden een vergelijking gemaakt tussen de bestemmingsplannen "Heerenveen Noord" en "Buitengebied" enerzijds en de bestemmingsplannen "Rijksweg 32", de partiële herziening van het bestemmingsplan Rijksweg 32", gedeelte Heerenveen, en "Heerenveen Centrum" anderzijds. Gelet op hetgeen onder 2.4.1. is overwogen, is de SAOZ in haar advies er ten onrechte van uitgegaan dat het bestemmingsplan "Rijksweg 32", gedeelte Heerenveen, moet worden beschouwd als het nieuwe planologische regime. De SAOZ heeft dusdoende de verlegging van de oude Rijksweg 32 in oostelijke richting ten onrechte als planologisch voordeel aangemerkt. Gelet hierop, kon de besluitvorming van de gemeenteraad in dit geval niet op het advies van de SAOZ worden gebaseerd. 2.4.3.    Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de gemeenteraad, door aan de besluitvorming het advies van de SAOZ ten grondslag te leggen, aan de op hem rustende motiveringsplicht niet heeft voldaan en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft gehandeld. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank ten onrechte tot een ander oordeel gekomen. 2.5.    Reeds hierom is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven onder deze omstandigheden geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2003 vernietigen. De gemeenteraad dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. 2.6.    Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase merkt de Afdeling op dat de gemeenteraad bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar, op de voet van artikel 7:15 van de Awb daaromtrent dient te beslissen. 2.7.    De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten die verband houden met de behandeling van het beroep en het hoger beroep te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 december 2004, 03/1422 WET; III.    verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerenveen van 6 oktober 2003; V.    veroordeelt de raad van de gemeente Heerenveen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.329,27 (zegge: duizend driehonderdnegenentwintig euro en zevenentwintig cent); het dient door de gemeente Heerenveen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Heerenveen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 (zegge: tweehonderdenvijf euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Groenendijk Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005 164-435.