
Jurisprudentie
AU4648
Datum uitspraak2005-10-07
Datum gepubliceerd2005-10-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/935
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/935
Statusgepubliceerd
Indicatie
EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/935 7 oktober 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, B en C, te X, appellante,
gemachtigde: mr. C.T. de Weerdt, werkzaam bij Adure Juristen te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De feiten en de procedure
Op 12 mei 2003 heeft appellante bij verweerder een Gecombineerde opgave 2003 voor landbouwtelling, overzicht gewaspercelen en aanvraag oppervlakten ingediend ter verkrijging van subsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: Regeling). Na wijziging van deze opgave heeft appellante akkerbouwsubsidie aangevraagd voor 25.27 ha overige gewassen en 4.14 ha braak.
Bij besluit van 23 januari 2004 heeft verweerder appellante voor het jaar 2003 op grond van de Regeling subsidie toegekend ten bedrage van € 12.656,38.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 januari 2004 bezwaar gemaakt. Appellante meent dat verweerder bij zijn beoordeling van het aantal hectares in de gewasgroep overige gewassen het met zomertarwe beteelde perceel 11 met een oppervlakte van 7.0 ha ten onrechte niet voor subsidie in aanmerking heeft gebracht. Ten aanzien van dit perceel heeft appellante wel de juiste gewascode (234) ingevuld, maar abusievelijk een onjuiste bijdragecode (999).
Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 november 2004, welke diezelfde dag bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 december 2004 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Op 9 februari 2005 heeft het College van verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft op 2 september 2005 plaatsgevonden. Namens appellante heeft A het ingenomen standpunt toegelicht en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Een aanvraag oppervlakten kan na sluiting van de aanvraagperiode, behoudens in het geval van een door verweerder erkende klaarblijkelijke fout, slechts overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en uiterlijk tot de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld, worden gewijzigd.
In het onderhavige geval is, volgens verweerder, geen sprake van een klaarblijkelijke fout en is herstel van de door appellante bij vergissing begane onjuiste opgave derhalve niet meer mogelijk. Appellante heeft, aldus verweerder, de aanvraag oppervlakten als zodanig logisch, volledig en consequent ingevuld en er is geen sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid, in welk geval volgens het werkdocument van de Commissie met nr. AGR 49533/2002 wel sprake zou zijn van een klaarblijkelijke fout.
Het staat een aanvrager als appellante vrij om een perceel al dan niet voor subsidie in aanmerking te brengen. Het is, volgens verweerder, niet aan hem om zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen.
De gevolgen van het bij vergissing invullen van de verkeerde bijdragecode op de aanvraag oppervlakten, dienen voor appellantes rekening te blijven, aldus verweerder.
2.2 Appellante betoogt in beroep dat wel degelijk sprake is van een klaarblijkelijke fout. De op perceel 11 geteelde zomertarwe is een gewas waarvoor subsidie kan worden verleend en in voorgaande jaren heeft appellante voor de teelt van dit gewas ook daadwerkelijk subsidie ontvangen. Nu appellante perceel 11 met de gewascode voor zomertarwe op de aanvraag oppervlakten heeft vermeld en daarbij heeft aangegeven geen bijdrage te willen ontvangen (bijdragecode 999), kan objectief worden vastgesteld dat de opgave niet juist kan zijn. De combinatie gewascode - bijdragecode is in de optiek van appellante evident tegenstrijdig en onlogisch.
2.3 Het College oordeelt allereerst dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet kan worden gekomen, als zij bij het invullen van de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout heeft gemaakt. Uit artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 volgt immers dat in dat geval ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van de aanvraag een wijziging daarvan mogelijk is.
Naar vaste jurisprudentie van het College kan verweerder het beleid voeren dat aan de hand van de door de Commissie gegeven richtsnoeren in het werkdocument nr. AGR 49533/2002 slechts wordt aangenomen dat sprake is van een klaarblijkelijke fout in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, indien objectief vaststaat dat de opgave kennelijk fout was, hetgeen uitsluitend het geval is wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
2.4 Naar het oordeel van het College heeft verweerder in het onderhavige geval kunnen oordelen dat geen sprake is van een klaarblijkelijke fout in voornoemde zin. Appellantes aanvraag is objectief bezien immers niet onlogisch of onbegrijpelijk ingevuld, zodat bij verweerder geen gerede twijfel behoefde te bestaan over hetgeen appellante met haar aanvraag beoogde. Het stond appellante vrij om haar moverende redenen door invulling van bijdragecode 999 het met zomertarwe beteelde perceel 11 niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking te brengen en het is niet de taak van verweerder om zich bij de beoordeling van die opgave naar ongerijmdheden of innerlijke tegenstrijdigheden, te verdiepen in de eventuele motieven van appellante.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.S. Hoppener