
Jurisprudentie
AU4677
Datum uitspraak2005-10-04
Datum gepubliceerd2005-10-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/520 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/520 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Besluit betreffende de intrekking en de terugvordering van bijstandsuitkering kan niet onverkort in stand blijven. Het besluit berust op een onjuiste grondslag.
Uitspraak
04/520 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 december 2003, reg.nr. SBR 03/4.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 augustus 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagde heeft aan appellant bij besluit van 22 mei 2002 met ingang van 13 februari 2002 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft gedaagde, na eerdere opschorting per 1 juni 2002, het recht op bijstand met ingang van 13 februari 2002 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 13 februari 2002 tot en met 31 mei 2002 tot een bedrag van € 2.453,94 van appellant teruggevorderd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant ontoereikende informatie heeft verstrekt omtrent zijn werkzaamheden via diverse uitzendbureaus, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij besluit van 28 november 2002 heeft gedaagde de tegen het besluit van 5 augustus 2002 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 november 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat inkomsten uit arbeid ingevolge de artikelen 26 en 27 van de Abw per maand met de lopende bijstandsuitkering dienen te worden verrekend.
Appellant heeft in de loop van de procedure diverse loonstroken en een tweetal arbeidsovereenkomsten overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij vanaf 2 april 2002 werkzaamheden via uitzendbureaus heeft verricht. Anders dan gedaagde heeft aangenomen zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat appellant ook reeds vóór 2 april 2002 via uitzendbureaus of anderszins betaalde of op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Voorzover het besluit van
28 november 2002 ziet op de periode van 13 februari 2002 tot 2 april 2002 berust het dan ook op een onjuiste grondslag. Met gedaagde is de Raad voorts van oordeel dat over april 2002 het recht op bijstand van appellant niet kan worden vastgesteld omdat appellant in gebreke is gebleven de loonstroken over de weken 16 en 17 van 2002 over te leggen. Over de maand mei 2002 is uiteindelijk naar het oordeel van de Raad wel toereikende looninformatie verstrekt zodat niet staande kan worden gehouden dat over die maand het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat het besluit van 28 november 2002 zowel wat betreft de intrekking als de terugvordering niet onverkort in stand kan blijven. Daarbij merkt de Raad nog op dat een terugvorderingsbesluit als één geheel moet worden beschouwd, nu dit uitmondt in één - daarin te vermelden - bedrag van teruggevorderde bijstand en dat besluit een executoriale titel oplevert. Aangezien de rechtbank het voorgaande niet heeft onderkend dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Hetzelfde geldt voor het besluit van 28 november 2002 voorzover dit ziet op de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 13 februari 2002 tot 1 april 2002 en over mei 2002 alsmede voorzover het ziet op de terugvordering. Gedaagde zal terzake met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 28 november 2002, behoudens voorzover dit ziet op de intrekking van het recht op bijstand over april 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Utrecht aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Utrecht aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) S.W.H. Peeters.
TG01092005