Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4698

Datum uitspraak2005-10-04
Datum gepubliceerd2005-10-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3214 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht besloten de aanvraag om bijstandsuitkering niet te behandelen op de grond dat betrokkene niet binnen de gestelde termijn de aanvraag met de gevraagde gegevens heeft aangevuld?


Uitspraak

04/3214 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 mei 2004, reg.nr. AWB 03/1654. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is, gevoegd met de zaken met de reg.nrs. 03/5469 NABW, 03/5470 NABW en 05/2330 NABW, behandeld ter zitting van 23 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 8 mei 2000 een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Bij besluit van 9 juni 2000 is besloten deze aanvraag niet te behandelen op de grond dat appellant niet binnen de gestelde termijn de aanvraag met de gevraagde gegevens heeft aangevuld. Bij besluit van 16 juni 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 9 juni 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 16 juni 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Appellant is bij brief van 16 mei 2000 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen met diverse op een formulier aangekruiste bescheiden. Hij is er daarbij op gewezen dat hij de ontbrekende gegevens tijdens een gesprek op 30 mei 2000 zou dienen te overleggen. Voorts is hem meegedeeld dat, indien hij zonder bericht van verhindering niet op de geplande afspraak zou verschijnen de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling zou worden gelaten. Appellant is weliswaar op 30 mei 2000 bij gedaagde verschenen maar heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. Naar het oordeel van de Raad zijn de door gedaagde verlangde gegevens nodig om het recht op bijstand van appellant te kunnen vaststellen. Gesteld noch gebleken is dat appellant niet over de gevraagde gegevens beschikte of redelijkerwijs kon beschikken en deze niet tijdig kon overleggen. Dat appellant deze gegevens om principiƫle redenen niet wenste over te leggen, voordat de betreffende medewerker van gedaagde van zijn bevoegdheid tot het innemen van deze gegevens had blijk gegeven, kan hier, wat daar ook van zij, niet aan afdoen. Gedaagde was derhalve bevoegd om toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Niet kan worden gezegd dat gedaagde onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.H.M Roelofs en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2005. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) S.W.H. Peeters. TG01092005