Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4797

Datum uitspraak2005-10-07
Datum gepubliceerd2005-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/497304-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlevering naar Duitsland toelaatbaar. Artikel 74 lid 2 OLW niet van toepassing. Artikel 13 OLW niet van toepassing.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER Parketnummer: 13/497304-05 RK nummer: 05/2330 Datum uitspraak: 7 oktober 2005 UITSPRAAK op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 juni 2005 door de justitiële autoriteit, officier van justitie te Keulen (Staatsanwalt in Köln), Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, [adres] thans uit anderen hoofde gedetineerd in het HvB de Geniepoort te Alphen aan de Rijn hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 26 augustus 2005 en op 30 september 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, gehoord. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel van het “Amtsgericht” te Keulen, gedateerd 29 juni 2001 ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid 4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten: Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Terugkeergarantie De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft. De officier van justitie te Keulen heeft de volgende garantie gegeven: Bezugnehmend auf ihr vorgenanntes Fax darf ich Ihnen im Namen des Justizministeriums des Landes Nordrhein-Westfalen zusichern, dass der Verfolgte [opgeëiste persoon] im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung in Deutschland in Anlehnung an das Übereinkommen über die Überstellung veruhrteilter Personen vom 21.03.1983 überstellt werden wird und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des vorbezeichneten Übereinkommens angewendet werden kann. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet. 7. Verweren 7.1. De raadsman heeft de volgende verweren gevoerd. 7.1.1. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van de Overleveringswet. De overlevering op moet op voet van artikel 13 OLW worden geweigerd, nu de feiten waarvan zijn cliënt wordt verdacht niet in Duitsland, maar in Nederland zijn gepleegd. Indien de officier van justitie vordert van deze weigeringsgrond af te zien, moet aan deze vordering worden voorbijgegaan, aldus de raadsman. 7.1.2. Wederkerigheid De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren en zich daarbij beroepen op de uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht d.d. 18 juli 2005, waarbij de Duitse wetgeving ter implementatie van het kaderbesluit nietig is verklaard. In de visie van de raadsman moet Nederland geen Nederlanders meer uitleveren, nu Duitsland geen Duitsers meer overlevert. Aangezien Duitsland de mogelijkheden onderzoekt deze personen, die niet worden overgeleverd, in Duitsland te vervolgen, zou Nederland de opgeëiste persoon in Nederland moeten vervolgen, aldus de raadsman. 7.1.3. Voorbereidingshandelingen In de feitsomschrijving spreken de Duitsers over een derde, voorgenomen, drugstransactie. De raadsman wijst erop dat het hier een voorbereidingshandeling betreft, die volgens de Opiumwet in geval van softdrugs geen strafbaar feit oplevert. Overlevering voor dit onderdeel is derhalve niet mogelijk, meent de raadsman. 7.2. De officier van justitie heeft ten aanzien van onder 7.1.1. besproken verweer primair bepleit dat een situatie zoals bedoeld in artikel 13 OLW zich niet voordoet en subsidiair - gemotiveerd - aangegeven dat moet worden afgezien van de in voornoemd artikel bedoelde weigeringsgrond. Ten aanzien van het onder 7.1.2. besproken verweer meent de officier van justitie dat er geen sprake kan zijn van ontoelaatbaarheid van overlevering om de door de raadsman genoemde redenen. De rechtbank heeft al eerder conform het door haar ingenomen standpunt beslist. Daarnaast geldt dat Nederland al gedurende vele jaren eigen onderdanen uitleverde terwijl Duitsland dit niet deed. De officier van justitie is van mening dat het onder 7.1.3. gevoerde verweer slaagt. Zij merkt tenslotte op dat er sprake is van een verdenking van beroepsmatige handel, zoals blijkt uit de nadere omschrijving van de feiten in de brief van de officier van justitie te Keulen van 9 september 2005, en dat het feit verjaard zou zijn indien deze strafverhogende omstandigheid - die ook in de Nederlandse Opiumwet bestaat - niet wordt aangenomen. 7.3. De rechtbank overweegt met betrekking tot de verweren van de raadsman het volgende. De rechtbank verwerpt het onder 7.1.1. gevoerde verweer van de raadsman. In het EAB wordt slechts gesproken over de pleegplaats Keulen, zodat de rechtbank van oordeel is dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is. Ook het onder 7.1.2. besproken verweer kan niet slagen. Bij arrest van 18 juli 2005 heeft het Bundesverfassungsgericht te Karlsruhe (Duitsland) het “Gesetz zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 13. Juni 2002 über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten” nietig verklaard. De beantwoording van de vraag of deze uitspraak enige consequentie met zich brengt voor de door Duitsland gevraagde overlevering van een opgeëiste persoon vanuit Nederland, zoals de onderhavige, heeft de rechtbank reeds beantwoord in haar uitspraak van 19 augustus 2005 (LJN AU 1318), zoals de raadsman ook naar voren heeft gebracht. Uit de overwegingen in voornoemde uitspraak, blijkt dat het kaderbesluit in Duitsland rechtsgeldig is geïmplementeerd voor zover het uitgaande EAB’s betreft. Dat brengt met zich mee dat de rechtbank uitgaat van de rechtsgeldigheid van het onderhavige EAB, dat artikel 74, tweede lid, OLW niet van toepassing is en dat en dat onderhavig EAB moet worden behandeld overeenkomstig de voorschriften van de OLW. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman stelt, wordt dit niet anders omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Het onder 7.1.3 besproken verweer slaagt wel. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overlevering niet toelaatbaar moet worden geacht voorzover het de voorgenomen transactie betreft, nu de Opiumwet een voorbereidingshandeling dan wel de poging in het geval van softdrugs niet strafbaar stelt. Tenslotte merkt de rechtbank op dat zij de officier van justitie volgt voor wat betreft de stelling dat de verdenking beroepsmatig handelen omvat. De rechtbank is van oordeel dat deze verdenking reeds blijkt uit de feitomschrijving zoals in onderdeel e) van het EAB weergegeven en dat deze verdenking nader wordt onderbouwd in de eerdergenoemde brief van 9 september 2005. 8. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan, behalve voor wat betreft de voorgenomen softdrugs-transactie betreft. De overlevering dient voor dit onderdeel te worden geweigerd. 9. Toepasselijke wetsartikelen Artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet; de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW. 10. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie te Keulen ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, behalve voor wat betreft de voorgenomen softdrugs-transactie. De overlevering dient voor dit laatste onderdeel te worden GEWEIGERD. Aldus gedaan door: mr. R.B. Kleiss, voorzitter, mrs. E.D. Bonga-Sigmond en L.E. Kalff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. van der Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2005. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.