Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4915

Datum uitspraak2005-09-08
Datum gepubliceerd2005-10-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers129174
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Vraag of non-concurrentiebeding in overname-overeenkomst is overtreden.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 129174 / KG ZA 05-433 Datum vonnis: 8 september 2005 Vonnis in kort geding in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHÄFFER TUINHUIZEN B.V., gevestigd te Arnhem, eiseres, procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HERMS BEHEERMAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Wijchen, 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats], 3. [gedaagde 3], wonende te [woonplaats], gedaagden, advocaat mr. R.C.A.J. Beks te Vught. Het verloop van de procedure Eiseres heeft gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Eiseres heeft ter zitting haar eis gewijzigd – waartegen gedaagden zich niet hebben verzet – in die zin, dat waar in het petitum (onder 1, tweede en vijfde regel, onder 3, vierde regel en onder 4, vierde regel) telkens vermeld wordt “tuinhuisjes”of “tuinhuizen” telkens gelezen dient te worden: “tuinhuisjes/tuinhuizen, priëlen, overkappingen en aanverwante artikelen”. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De procureur van eiseres en de advocaat van gedaagden hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten Gedaagde sub 1, hierna [gedaagde 2] BV te noemen, hield zich tot medio 2002 (onder meer) bezig met de verkoop van houten tuinhuisjes aan particulieren. Zij liet deze tuinhuisjes fabriceren door [betrokkene 1] en plaatsen door aanvankelijk [betrokkene 1], later door Montagebedrijf [betrokkene 2] v.o.f. Zij gebruikte daarbij de naam “[betrokkene 1] tuinhuisjes” en had daarvoor een speciale vennootschap, [betrokkene 1] Tuinhuisjes International B.V., opgericht. Gedaagde sub 2, hierna [gedaagde 2] te noemen, is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] BV. [gedaagde 2] is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met gedaagde sub 3, hierna [gedaagde 3] te noemen. [gedaagde 3] is gevolmachtigde van [gedaagde 2] BV en werkzaam in de functie van procuratiehoudster/bedrijfsleidster. Bij kort geding-vonnis van 29 januari 2002 is op vordering van [betrokkene 1] het gebruik van de (handels)naam “[betrokkene 1] Tuinhuisjes” door [gedaagde 2] en diens inmiddels speciaal daarvoor opgerichte, onder 1 genoemde vennootschap verboden, waarbij [gedaagde 2] en die vennootschap tevens (onder meer) zijn veroordeeld om -kort gezegd - de handelsnaam “[betrokkene 1] Tuinhuisjes International B.V.” te wijzigen in het handelsregister. Op 28 juni 2002 heeft [gedaagde 2] BV, daarbij vertegenwoordigd door [gedaagde 2], haar onderneming (voor zover deze de verkoop van tuinhuizen betrof) met terugwerkende kracht ingaande 1 mei 2002 verkocht aan de heer C. Schäffer dan wel aan een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon. De totale koopprijs bedroeg ƒ 1.500.000,--/ € 680.670,--. In de daarvan schriftelijk vastgelegde koopovereenkomst is onder artikel 4, eerste lid, het navolgende non-concurrentiebeding opgenomen: “(..) Het is aan verkoper verboden om in welke vorm dan ook of in welke voege dan ook gedurende een periode van 5 jaren in Nederland werkzaam te zijn op het gebied van de verkoop van tuinhuisjes of aanverwante artikelen in Nederland”. Het tweede lid van dat artikel bevat de clausule dat verkoper een boete van € 5.000,-- per overtreding van het non-concurrentiebeding verbeurt, vermeerderd met € 1.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt. Tevens zijn betrokken partijen (in artikel 5) overeengekomen dat het echtpaar [gedaagde 2] gedurende de eerste zes maanden na de overdracht van het bedrijf 5 dagen per week maximaal 5 uren per dag ter beschikking van de koper zouden staan om hem bij te staan en in te werken in het besturen van het bedrijf. C. Schäffer is directeur van de vennootschap C. Schäffer Beheer B.V., rechtsopvolgster van de onder 2. genoemde vennootschap [betrokkene 1] Tuinhuisjes International B.V. C. Schäffer Beheer B.V. voert de directie over de op 20 augustus 2002 opgerichte vennootschap Schäffer Tuinhuizen B.V.: eiseres (hierna Schäffer BV te noemen). Schäffer BV huurt sinds 17 september 2002 het onderhavige bedrijfspand van [gedaagde 2] BV. Tot januari 2005 geschiedden de plaatsing en montage van de tuinhuizen van Schäffer (zoals voorheen) door het in 1.1 genoemde montagebedrijf Willems. Op 13 januari 2005 heeft dit (eenmans)bedrijf haar activiteiten voor Schäffer BV gestaakt. De bestuurder [betrokkene 2], een familielid van [gedaagde 2] en [gedaagde 3], had inmiddels (per 1 januari 2003) tezamen met zijn echtgenote een nieuwe vennootschap onder firma, genaamd "Jan de Boer Tuinhuizen”, opgericht. Deze vennootschap is in dezelfde straat en op korte afstand van het bedrijf van [gedaagde 2] BV gevestigd en houdt zich eveneens bezig met de verkoop van tuinhuizen. [gedaagde 3] heeft sinds de onder de feiten sub 3. genoemde overname gedurende ongeveer 2 jaar administratieve en andere werkzaamheden voor Schäffer BV verricht op basis van een arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsrelatie is door Schäffer BV met goedkeuring van het Centrum Werk en Inkomen (CWI) met ingang van 1 augustus 2004 beëindigd. [gedaagde 3] verricht sinds omstreeks 1 maart 2005 gedurende enkele uren per week administratieve en andere werkzaamheden voor Jan de Boer Tuinhuizen voornoemd. [gedaagde 2] BV is voor 25% aandeelhoudster en -sinds 26 mei 2004- mede-bestuurder van de besloten vennootschap Mistral Hottubs Europe B.V. te Veenendaal. Deze vennootschap houdt zich onder meer bezig met de verkoop van hottubs en aanverwante artikelen (waaronder zogenaamde gazebo’s/overkappingen/prieeltjes). De vorderingen Schäffer BV stelt dat gedaagden op grote schaal het onder de feiten sub 3 genoemde non-concurrentiebeding overtreden en ook overigens onrechtmatig jegens haar handelen. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde 3] met ingang van 1 maart 2005 bij de concurrent van Schäffer BV, Jan de Boer Tuinhuizen, is gaan werken, hetgeen in strijd met (de geest van) het non-concurrentiebeding en dus onrechtmatig moet worden geacht, temeer nu de goodwill van Schäffer BV in belangrijke mate aan [gedaagde 3] was toe te schrijven. [gedaagde 2] BV handelt volgens Schäffer BV eveneens onrechtmatig c.q. in strijd met het non-concurrentiebeding door [gedaagde 3], gevolmachtigde van [gedaagde 2] BV, bij een concurrent te laten werken. Daarnaast overtreedt [gedaagde 2] BV het beding doordat zij (mede) aandeelhoudster/tevens bestuurder is van de (onder de feiten sub 6 genoemde) vennootschap Mistral Hottubs Europe BV die naast hottubs en aanverwante artikelen tuinhuizen verkoopt die nagenoeg identiek zijn als de door Schäffer BV verkochte tuinhuizen. [gedaagde 2] in persoon is volgens Schäffer BV als bestuurder van [gedaagde 2] BV (en daardoor -indirect- ook als mede-bestuurder van Mistral Hottubs Europe B.V. ) eveneens betrokken bij de verkoop van tuinhuizen, hetgeen volgens Schäffer BV wordt bevestigd door de door gedaagden overgelegde foto’s van een (kennelijk onlangs) plaats gehad hebbende huishoudbeurs waarop te zien is dat [gedaagde 2] de eerder genoemde artikelen van Mistral Hottubs Europe B.V. namens deze vennootschap te koop aanbiedt. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden vordert Schäffer BV thans zoals is weergegeven in het in fotokopie aan dit vonnis gehechte petitum van de dagvaarding met inachtneming van de wijziging van deze vorderingen zoals hiervoor onder het verloop van de procedure is weergegeven. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. De beoordeling van de vorderingen de ontvankelijkheid Gedaagden hebben allereerst betoogd dat Schäffer BV niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat Schäffer BV geen partij is (geweest) bij de onderhavige koop-overeenkomst. Dit betoog faalt. In die overeenkomst wordt immers als koper genoemd de heer C. Schäffer “danwel een nader door hem aan te wijzen rechtspersoon”. Niet valt in te zien waarom Schäffer BV, van welke vennootschap C. Schäffer indirect bestuurder is, niet als die rechtspersoon kan worden aangemerkt. Dat Schäffer BV (kennelijk in verband met het uitblijven van een verklaring van geen bezwaar van het Ministerie van Justitie) eerst later is opgericht, doet daaraan niet af. Dat geldt temeer nu zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 3] krachtens de in de overeenkomst opgenomen bijstandsplicht ([gedaagde 3] tevens krachtens de met Schäffer BV gesloten arbeidsovereenkomst) geruime tijd voor/bij Schäffer BV werkzaam zijn geweest en dus wisten dat deze vennootschap feitelijk de activiteiten van [gedaagde 2] BV had overgenomen en dus als koper diende te worden aangemerkt. het mededingingsrechtelijke aspect Het meest ver strekkende verweer is de stelling van gedaagden dat het onderhavige non-concurrentiebeding van rechtswege nietig is, omdat het in strijd is met artikel 6 van de Mededingingswet (Mw). Dit verweer wordt verworpen. Ingevolge artikel 7 Mw geldt artikel 6 Mw immers niet voor (onder meer) overeenkomsten tussen ondernemingen wier activiteiten zich in hoofdzaak richten op het leveren van goederen, zoals hier het geval is, en waarvan de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar (2001) niet hoger is geweest dan - omgerekend - € 4.540.000,--. De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk (de stelling van Schäffer BV) dat die gezamenlijke omzet beneden voormelde grens is gebleven. Door gedaagden is het tegendeel daarvan onvoldoende aangetoond. Artikel 6 Mw mist in dit geval dus toepassing. het verwijt van oneerlijke concurrentie 3.3. Schäffer BV verwijt gedaagden dat zij het non-concurrentie-beding uit de overnameovereenkomst hebben overtreden, althans dat zij op onrechtmatige wijze haar concurrentie aandoen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen tegen [gedaagde 2] BV, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] apart bespreken. [gedaagde 2] BV 3.4. [gedaagde 2] BV heeft zich in art. 4 lid 1 van de overnameovereenkomst verbonden om gedurende vijf jaren niet werkzaam te zijn op het gebied van de verkoop van tuinhuisjes of aanverwante artikelen. De voorzieningenrechter zal onderzoeken of [gedaagde 2] BV het non-concurrentiebeding al of niet heeft overtreden. 3.5. Vast staat dat [gedaagde 2] BV voor 25% gerechtigd is in het kapitaal van de vennootschap Mistral Hottubs Europe B.V. (hierna Mistral) en dat Mistral naast hottubs gazebo’s, prieeltjes en overkappingen verkoopt. Tevens staat vast dat die verkoop (onder meer) door [gedaagde 2] (o.a. op beurzen) geschiedt. [gedaagde 2] BV ontkent echter (de stelling van Schäffer BV) dat deze verkoop (mede) betrekking heeft op tuinhuizen althans op tuinhuizen die soortgelijk zijn aan die voorheen door [gedaagde 2] BV en thans door Schäffer BV werden/worden verkocht. Ter onderbouwing daarvan heeft zij ter zitting een dakbeschot van een gazebo getoond dat volgens hen zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde uit red cedar hout bestaat en - anders dan de houten tuinhuizen die [gedaagde 2] BV voorheen en Schäffer BV thans verkocht / verkoopt - een groot absorptievermogen hebben. Ook qua gelijkenis komen deze gazebo’s volgens [gedaagde 2] BV niet overeen met de tuinhuizen/prieeltjes van (thans) Schäffer BV. Schäffer BV bestrijdt dit. 3.6. Uit de door haar overgelegde foto’s en het foldermateriaal (producties 14 tot en met 19) komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat het uiterlijk van de door Mistral (via [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2]) verkochte gazebo’s sterk lijkt op de door [gedaagde 2] BV tot medio 2002 en thans door Schäffer BV verkochte prieeltjes. Dat het absorptievermogen van de gazebo’s van Mistral door de toepassing van een andere houtsoort wellicht groter is dan dat van de prieeltjes van Schäffer BV doet, indien al juist, daaraan niet af. 3.7. Dat betekent dat de activiteiten van Mistral in zoverre voorshands concurrerend met die van Schäffer BV moeten worden geacht. Door haar deelname handelt [gedaagde 2] BV naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het non-concurrentiebeding. [gedaagde 2] 3.8. Schäffer BV verwijt [gedaagde 2] dat hij via [gedaagde 2] BV medebestuurder van Mistral is en daardoor leiding geeft aan Mistral. In 3.7 is aangegeven dat [gedaagde 2] BV met haar deelneming in Mistral het non-concurrentiebeding heeft geschonden. [gedaagde 2] stelt dat hij niet is gebonden aan het non-concurrentiebeding, omdat hij geen partij bij de koopovereenkomst is. Hierover wordt als volgt geoordeeld. [gedaagde 2] BV heeft het non-concurrentiebeding getekend; alleen zij is daaraan gebonden. [gedaagde 2] heeft de overeenkomst getekend in zijn hoedanigheid van bestuurder / enig aandeelhouder en is daarom niet zelf aan dit beding gebonden. Hij handelt echter wel onrechtmatig als hij gedragingen verricht in strijd met het non-concurrentiebeding. [gedaagde 2] belichaamde immers de goodwill en know how van de verkochte onderneming. De lezing van [gedaagde 2], inhoudende dat alleen [gedaagde 2] BV is gebonden aan het concurrentiebeding en [gedaagde 2] dus vrij is om Schäffer BV concurrentie aan te doen, wordt verworpen. Deze lezing is strijdig met de bedoeling van het concurrentiebeding en zou er een gemakkelijk te omzeilen en dus inhoudsloos beding van maken. Ook [gedaagde 2] diende zich daarom te onthouden van concurrerende activiteiten bij Mistral. Het is voldoende vast komen te staan dat [gedaagde 2] als indirect medebestuurder van Mistral concurrerende activiteiten heeft ondernomen en dat hij daarom onrechtmatig tegenover Schäffer BV heeft gehandeld. [gedaagde 3] 3.9. [gedaagde 3] was bedrijfsleider / procuratiehouder bij [gedaagde 2] BV tot de overdracht op 28 juni 2002. Daarna heeft zij tot 1 augustus 2004 administratieve werkzaamheden verricht voor Schäffer. Zij is ontslagen vanuit haar functie van “ontvangen van cliënten en informeren over de producten en enkele representatieve en huishoudelijke taken die betrekking hebben op de showroom”. Haar arbeidsovereenkomst bevatte geen non-concurrentiebeding. Schäffer BV heeft bij gelegenheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet aangegeven dat [gedaagde 3] zich diende te onthouden van concurrerende werkzaamheden. [gedaagde 3] is op 1 maart 2005 in dienst getreden bij Jan de Boer, degene die vroeger de montage en plaatsing van de tuinhuisjes voor [gedaagde 2] BV en Schäffer BV verzorgde. Volgens [gedaagde 3] doet zij administratieve werkzaamheden achter de schermen, volgens Schäffer BV is zij actief als verkoopster. 3.10. [gedaagde 3] heeft het non-concurrentiebeding uit de overnameovereenkomst niet getekend. Zij is er dus niet aan gebonden. Als werkneemster was zij evenmin gebonden aan een non-concurrentie-beding. Beoordeeld moet worden of zij Schäffer BV onrechtmatig concurrentie aandoet. Daarbij spelen enerzijds de criteria die gelden voor voormalige werknemers een rol (het misbruik maken van kennis en gegevens, verkregen tijdens het voormalige dienstverband, het doen van onware, misleidende mededelingen over de ex-werkgever en het uitspannen/aftroggelen van cliënten van de vroegere werkgever). Anderzijds wordt de betamelijkheidsnorm ook bepaald door het feit dat [gedaagde 3] echtgenote is van [gedaagde 2] die zijn onderneming aan Schäffer BV heeft verkocht. Dat laatste betekent dat zij terughoudender dient te zijn in het beconcurreren van Schäffer BV dan een andere voormalige werknemer van Schäffer BV. 3.11. [gedaagde 3] heeft echter deze aangescherpte betamelijkheidsnorm niet geschonden. Schäffer BV heeft niet gesteld dat [gedaagde 3] misbruik maakt van kennis die zij tijdens het dienstverband met Schäffer BV heeft gekregen, dat zij misleidende mededelingen doet over Schäffer BV of dat zij cliënten van Schäffer BV uitspant. [gedaagde 3] is door Schäffer BV ontslagen, omdat door een teruglopende omzet bezuinigd moest worden op personeel. Zij heeft daarop een baan gezocht en gevonden, waarin haar kennis en ervaring kon worden gebruikt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 3] in haar werkzaamheden voor Jan de Boer maar in beperkte mate naar buiten treedt. Ook al zou het zo zijn dat zij mogelijke klanten van Jan de Boer, die naar de showroom zijn gekomen, te woord staat en aan hen een offerte uitbrengt, dan is dat een activiteit die zich binnen de muren van het bedrijf van Jan de Boer afspeelt, als klanten al eenmaal de showroom zijn binnengestapt. [gedaagde 3] is geen concurrerende onderneming gestart en is ook niet actief in de acquisitie voor Jan de Boer. 3.12. Verder speelt een rol dat naar het oordeel van de Europese Commissie bij verkoop van een onderneming inclusief goodwill een termijn van drie jaren in het algemeen genoeg moet zijn om de koper in staat te stellen de goodwill in het bedrijf met zichzelf te verbinden (Bekendmaking Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van concentraties, 2001/C 188/3, punt 15). Deze visie is weliswaar niet rechtstreeks relevant, omdat art. 6 Mw niet van toepassing is, maar zij geeft mede inhoud aan de betamelijkheidsnorm die geldt voor [gedaagde 3]. Omdat het inmiddels meer dan drie jaar geleden is, dat de onderneming aan Schäffer BV werd overgedragen, is ook om die reden het handelen van [gedaagde 3] niet onrechtmatig. Het petitum 3.13. De vorderingen sub 1 en 3 van het -gewijzigde- petitum van de dagvaarding, die beogen aan de onderhavige onrechtmatige situatie een einde te maken, zijn gelet op al het voorgaande in voege als hierna te melden, toewijsbaar. Het spoedeisend belang daarbij is voldoende aangetoond. Aannemelijk is immers dat de schade voor Schäffer BV door de onrechtmatige handelwijze van Herms BV en [gedaagde 2] steeds verder oploopt. De door gedaagden aangevoerde omstandigheid, indien al juist, dat Schäffer BV (te) lang heeft stilgezeten alvorens de onderhavige vorderingen in te stellen, is op zichzelf onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat Schäffer BV geen spoedeisend belang (meer) heeft bij de gevorderde voorzieningen. 3.14. Nu als onweersproken vaststaat dat door Mistral (in elk geval) drie gazebo’s zijn verkocht, zal het onder 2 van het petitum van de dagvaarding gevorderde voorschot tot betaling van een geldbedrag wegens verbeurde boetes worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,--. Voor een nader onderzoek naar de vraag of [gedaagde 2] BV en/of [gedaagde 2] vaker het non-concurrentiebeding hebben overtreden en dus meer boetes verschuldigd zijn (hetgeen door hen wordt betwist) leent dit kort geding zich, mede gelet op de geldende incasso- criteria voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding, niet. 3.15. Het onder 3. 11 en 3.12 overwogene leidt ertoe dat de vordering sub 4 van het - gewijzigde - petitum van de dagvaarding niet kan worden toegewezen. 3.16. De voorzieningenrechter zal de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis, ondanks het daartegen door gedaagden [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2] gemaakte bezwaar toewijzen, omdat Schäffer BV er alle belang bij heeft dat de onrechtmatige handelingen van deze gedaagden zo spoedig mogelijk worden gestaakt en van haar niet gevergd kan worden dat daarmee wordt gewacht tot na een eventueel door deze gedaagden ingesteld hoger beroep. 3.17. Er is aanleiding om het totaal van de (eventueel) door gedaagden [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2] te verbeuren dwangsommen aan een maximum te binden. 3.18. Als de jegens Schäffer BV in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2] in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. Het onder 3.14 overwogene brengt mee dat het griffierecht waarin [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2] zal worden veroordeeld, zal worden gerelateerd aan de hoogte van het toe te wijzen bedrag, zodat het meerdere (€ 770,--) voor rekening van Schäffer BV dient te blijven. 3.19. Schäffer BV zal als de jegens [gedaagde 3] in het ongelijk gestelde partij in de kosten van laatstgenoemde worden veroordeeld. De beslissing 1. verbiedt [gedaagde 2] BV om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop van tuinhuisjes/tuinhuizen, priëlen, overkappingen en aanverwante artikelen, zulks in de meest ruime zin des woords, en haar deelneming in het kapitaal van Mistral Hottubs Europe B.V. binnen een week na betekening van dit vonnis te beëindigen door deze deelneming te verkopen, tenzij Mistral Hottubs Europe B.V. aan Schäffer BV schriftelijk bevestigt geen tuinhuisjes/tuinhuizen, priëlen, overkappingen en aanverwante artikelen meer te zullen verkopen zolang [gedaagde 2] BV direct dan wel indirect deelneemt in het kapitaal van Mistral Hottubs Europe B.V. dan wel bij de onderneming van Mistral Hottubs Europe B.V. op enigerlei wijze betrokken is, 2. veroordeelt [gedaagde 2] BV om ingeval zij (na betekening van dit vonnis) bovenstaand verbod overtreedt, aan Schäffer BV een dwangsom te betalen van € 5.000,-- voor iedere dag dat de directe dan wel indirecte betrokkenheid voortduurt, echter met een maximum van € 500.000,--, 3. veroordeelt [gedaagde 2] BV tot het betalen aan Schäffer BV van een voorschot op de door haar verbeurde boetes van € 15.000,--, 4. verbiedt [gedaagde 2] in persoon met ingang van de dag volgend op de dag waarop dit vonnis aan hem is betekend direct dan wel indirect werkzaam te zijn voor enige (rechts)persoon die direct dan wel indirect betrokken is bij de verkoop van tuinhuisjes/tuinhuizen, priëlen, overkappingen en aanverwante artikelen, zulks in de meest ruime zin des woords, 5. veroordeelt [gedaagde 2] om ingeval hij (na betekening van dit vonnis) bovenstaand verbod overtreedt, aan Schäffer BV een dwangsom te betalen van € 5.000,-- per overtreding en € 1.000,-- voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, echter met een maximum van € 500.000,-, 6. veroordeelt [gedaagde 2] BV en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Schäffer BV bepaald op € 816,-- voor salaris en op € 401,93 voor verschotten, 7. veroordeelt Schäffer BV in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 3] bepaald op € 272,-- voor salaris en op € 81,33 voor verschotten, 8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 9. weigert het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 8 september 2005. de griffier de rechter