Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4949

Datum uitspraak2005-10-11
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01916/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening


Uitspraak

11 oktober 2005 Strafkamer nr. 01916/05 H SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 29 augustus 2002, nummers 05/070627-01, ingediend door mr. P. Benders, advocaat te Enschede, namens: [Aanvrager], geboren op Sint Maarten (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. In de aanvrage wordt een aantal omstandigheden aangevoerd die onverenigbaar zouden zijn met de veroordeling van de aanvrager, waaronder: (i) de aanvrager heeft aan een ongeval in 1995 een gecompliceerde breuk in de kom van zijn rechterbeen overgehouden, waardoor hij slechts in staat is zich met behulp van een kruk of wandelstok voort te bewegen; (ii) de aanvrager is ten gevolge van een eerder ongeval de functie in zijn rechteroog kwijtgeraakt, waardoor dit oog altijd enigszins bloeddoorlopen is. (iii) als de drie aangeefsters ter terechtzitting als getuige zouden zijn gehoord, had kunnen worden vastgesteld dat de aanvrager de aangeefsters niet heeft aangerand. 3.3. Geen van deze omstandigheden kan een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Dat geldt ook voor hetgeen verder is aangevoerd. 3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 11 oktober 2005.