Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4951

Datum uitspraak2005-10-11
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01918/05 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening


Uitspraak

11 oktober 2005 Strafkamer nr. 01918/05 H DAT Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 15 maart 2001, nummer 05/021437-99, ingediend door mr. P. Benders, advocaat te Enschede, namens: [Aanvrager], geboren op Sint Maarten (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager bij vonnis van 14 februari 2000 ter zake van 'mishandeling' veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 30 uren in plaats van één week gevangenisstraf. Bij beslissing van 15 maart 2001 heeft de Politierechter de in het vonnis van de Politierechter van 14 februari 2000 vermelde gevangenisstraf van één week, in de plaats waarvan bij dat vonnis de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van dertig uren werd opgelegd, alsnog opgelegd en tevens de tenuitvoerlegging van die straf gelast. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. Voorzover de aanvrage moet worden geacht te zijn gericht tegen het vonnis van de Politierechter van 14 februari 2000 kan zij niet worden ontvangen nu hetgeen in de aanvrage is gesteld niets inhoudt wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. 3.3. Voorzover louter is bedoeld herziening te vragen van de beslissing van de Politierechter van 15 maart 2001, kan de aanvrage evenmin tot herziening leiden, reeds omdat een op art. 22g(oud) Sr steunende rechterlijke beslissing, als waarvan te dezen sprake is, niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv (vgl. HR 25 februari 2003, LJN AF5667). 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 11 oktober 2005.