
Jurisprudentie
AU4952
Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506922/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506922/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 4 mei 2001, kenmerk N01-01, heeft verweerder aan verzoeker nadere eisen, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), opgelegd met betrekking tot de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200506922/3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2001, kenmerk N01-01, heeft verweerder aan verzoeker nadere eisen, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), opgelegd met betrekking tot de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 juni 2005, verzonden op 29 juni 2005, kenmerk 583664, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 4 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 september 2005, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Merkx en A. Buijs, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij besluit van 4 mei 2001 opgelegde nadere eisen hebben betrekking op de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting.
Ingevolge nadere eis NI is het ten gehore brengen van live-muziek in de theaterzaal van de inrichting verboden in de nachtperiode (23.00-07.00 uur). Voorts is in deze nadere eis bepaald dat in overige ruimten van de inrichting het ten gehore brengen van live-muziek geheel is verboden.
Ingevolge nadere eis NII mag muziek alleen ten gehore worden gebracht in de foyer en de theaterzaal van de inrichting.
Ingevolge nadere eis NIII dienen deuren (ook tussendeuren), ramen en luiken te zijn gesloten. De deuren mogen ingevolge deze nadere eis slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.
Ingevolge nadere eis NIV, voorzover hier van belang, moet een in de inrichting aanwezige (muziek)geluidversterkingsinstallatie (muziekinstallatie) zijn voorzien van apparatuur waardoor de versterking van de muziek, indien de uitgangsspanning boven een bepaalde drempelwaarde stijgt, zoveel wordt verminderd dat geen verdere toename van het uitgangssignaal van de muziekinstallatie meer optreedt. Voorts is in deze nadere eis bepaald dat deze apparatuur zodanig moet zijn afgesteld dat het muziekgeluidniveau in de theaterzaal niet meer bedraagt dan de in deze nadere eis genoemde geluidwaarden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit van 4 mei 2001 gehandhaafd onder aanpassing van de geluidwaarden zoals gesteld in nadere eis NIV.
2.3. Verzoeker kan zich niet verenigen met de aan de inrichting opgelegde nadere eisen. Hij voert daartoe aan dat het stellen van deze nadere eisen onredelijk is en dat een onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden. Bovendien is volgens hem het akoestisch rapport dat door verweerder bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting is gehanteerd op onjuiste uitgangspunten gebaseerd. Hierdoor staat niet vast dat een geluidbegrenzer in de foyer en het verbod van live-muziek in de nachtperiode noodzakelijk zijn.
2.3.1. Vaststaat dat de inrichting sinds 1 oktober 1998 onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
2.3.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op een akoestisch rapport van Rosmolen Bouw Akoestiek van 12 augustus 2004 (hierna: het akoestisch rapport). Hierin is aan de hand van metingen het toelaatbare maximale geluidniveau in de theaterzaal vastgesteld zoals dit door verweerder in nadere eis NIV aan verzoeker is opgelegd. Volgens verweerder blijkt uit het akoestisch rapport dat het ten gehore brengen van live-muziek in de nachtperiode zal leiden tot een overschrijding van de geluidgrenswaarden opgenomen in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit. Om die reden heeft verweerder in de nadere eis NI onder meer een verbod op live-muziek in de nachtperiode opgenomen.
2.3.3. Bij nadere memorie is namens verzoeker door Kupers & Niggebrugge B.V. een brief van 24 september 2005 in het geding gebracht, waarin is ingegaan op het akoestisch rapport. Uit deze brief zou kunnen worden afgeleid dat de in het akoestisch rapport gehanteerde meetmethode op onjuiste wijze is toegepast. Gelet hierop betwijfelt de Voorzitter of de geluidmetingen bij de inrichting op juiste wijze zijn uitgevoerd en de uitkomsten van deze metingen representatief kunnen worden geacht. Op grond van de overgelegde stukken kan dit echter niet worden vastgesteld. Dit vergt nader onderzoek, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, ten aanzien van de nadere eisen NI en NIV aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.4. Wat betreft de nadere eisen NII en NIII ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het opleggen van deze nadere eisen niet in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen achten. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening komt in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 21 juni 2005, kenmerk 58364, en het besluit van 4 mei 2001, kenmerk N01-01, voorzover het de nadere eisen NI en NIV betreft;
II. gelast dat de gemeente Delft aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
312-443.