
Jurisprudentie
AU4956
Datum uitspraak2005-10-18
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507035/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507035/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 20 juli 2005, kenmerk 1116266, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een bedrijf ten behoeve van het actief inzamelen, be- en verwerken van afval voor herverbruik, grond- en sloopwerk met bijbehorende activiteiten zoals het wegen van vrachten, reparaties in werkplaatsen, laden en lossen op een laad- en loskade en kantoorwerkzaamheden, gelegen op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente 's-Hertogenbosch, sectie […], nummers […] (ged.) en […] (ged.). Dit besluit is op 1 augustus 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200507035/2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Heineken Nederland B.V." , gevestigd te Amsterdam,
2. de vereniging "Samenwerkingsverband De Rietvelden/ De Vutter/ Rivu" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Bossche Containerterminal B.V.", beide gevestigd te 's-Hertogenbosch, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sligro Foodgroup Nederland B.V.", gevestigd te Veghel,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2005, kenmerk 1116266, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een bedrijf ten behoeve van het actief inzamelen, be- en verwerken van afval voor herverbruik, grond- en sloopwerk met bijbehorende activiteiten zoals het wegen van vrachten, reparaties in werkplaatsen, laden en lossen op een laad- en loskade en kantoorwerkzaamheden, gelegen op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente 's-Hertogenbosch, sectie […], nummers […] (ged.) en […] (ged.). Dit besluit is op 1 augustus 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij brief van 9 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2005, en verzoekers sub 2 bij brief van 7 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2005, beroep ingesteld. Verzoekster sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 30 augustus 2005.
Bij brief van 9 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2005, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2005, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 september 2005, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, dr. C.C.F.M. Thillart, manager, ing. G.C.M. Meijer, directeur, en ir. G.W. Lassche, verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lenglet, advocaat 's-Hertogenbosch, mr. J.A.J. van de Wouw, voorzitter van de vereniging "Samenwerkingsverband De Rietvelden/ De Vutter/ Rivu", en verweerder, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens, ing. F.G. Veurink, mr. N.A.M. Priems en drs. E.H.J. de Rooij, allen ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, [directeur], J. Bos en ing. A. Vreeswijk, en het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas, vertegenwoordigd door C.W.M. Emmen, werkzaam bij het waterschap.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden, voorzover de verplichting tot het in acht nemen daarvan is vastgelegd krachtens of overeenkomstig artikel 5.2, dan wel voortvloeit uit de artikelen 41, 46 tot en met 50, 53, 65 tot en met 68 of 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder.
Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
In het tweede lid, van dit artikel is bepaald dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien, voorzover hier van belang, verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen.
2.4. De inrichting is gelegen op het krachtens de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein "Rietvelden-Ertveld". De geluidszone in de zin van artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bij koninklijk besluit van 14 mei 1990 vastgesteld.
2.5. Verzoekers voeren - kort weergegeven - aan dat reeds in de vóór het nemen van het bestreden besluit bestaande situatie aan de verschillende inrichtingen op het industrieterrein een zodanige geluidruimte was toegekend en werd benut, dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de daarvoor in artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder gestelde geluidwaarde van 50 dB(A) op de zonegrens overschreed. Door hen wordt gesteld dat uitgaande van de representatieve bedrijfssituatie die overschrijding niet door de bij het bestreden besluit verleende vergunning wordt weggenomen, maar dat de overschrijding zelfs toeneemt. Zij vrezen maatregelen te moeten treffen.
2.5.1. Verweerder heeft naar voren gebracht dat met het onherroepelijk worden van de revisievergunning de onderliggende vergunning, zoals destijds verleend aan de naamloze vennootschap "Cehave N.V.", komt te vervallen. Gelet op de omstandigheid dat de in voorschrift 3.1.1 van de vergunning gestelde geluidgrenswaarden beduidend lager zijn dan die in de onderliggende vergunning heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake zal zijn van een verdere toename van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de zonegrens. Het verlenen van deze vergunning zal dan ook niet resulteren in een extra inspanning om de geluidbelasting op de zonegrens terug te dringen, aldus verweerder.
2.5.2. Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voorzover hier van belang, stelt de gemeenteraad binnen twee jaar na het tijdstip van in werking treden van dit hoofdstuk voor elk binnen zijn gemeente gelegen terrein dat op dat tijdstip reeds een bestemming heeft, die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een krachtens artikel 41 aangewezen categorie, insluit, een rond dat terrein gelegen zone vast, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Artikel 53 van de Wet geluidhinder is één van de bepalingen die wordt genoemd in artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, zodat bij een beslissing op een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voornoemde grenswaarde in acht moet worden genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat in oostelijke, zuidelijke en westelijke richting de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de zonegrens groter is dan 50 dB(A).
2.5.3. Vaststaat dat de aanvraag om een milieuvergunning voor de onderhavige inrichting, gezien de daarbij behorende tekeningen, betrekking heeft op slechts een gedeelte van het perceel waar voorheen Cehave N.V. gevestigd was. Verweerder heeft vergunning verleend overeenkomstig de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken. Gezien het vorenstaande dient de bij het bestreden besluit verleende vergunning te worden aangemerkt als een revisievergunning voor slechts dat deel van de reeds vergunde inrichting, waarmee de aangevraagde verandering samenhangt. Gelet op artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer komt de onderliggende vergunning naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter daarom niet te vervallen voor het gedeelte van het perceel waarop de bij het bestreden besluit verleende revisievergunning geen betrekking heeft. Verweerder heeft het vorenstaande miskend. Dit wringt te meer, nu verweerder zich er niet van heeft vergewist in hoeverre de nog immer vergunde activiteiten en werkzaamheden op het resterende deel van het terrein een bijdrage leveren aan de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de zonegrens, hetgeen van belang is voor beantwoording van de vraag of verweerder ingevolge artikel 8.10, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer voor de door vergunninghoudster aangevraagde activiteiten vergunning had moeten weigeren.
Gezien het vorenstaande acht de Voorzitter het vooralsnog niet uitgesloten dat de Afdeling het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht zal oordelen en het reeds hierom niet in stand zal laten.
2.6. Het vorenoverwogene in aanmerking nemende en mede gelet op de omstandigheid dat voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit onder meer het aspect luchtkwaliteit en de naleefbaarheid van het geluidvoorschrift 3.1.1 van de vergunning nader onderzoek vergen, ziet de Voorzitter, bij afweging van de in het onderhavige geval betrokken belangen, aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure het verzoek van verzoekers in te willigen. Dit houdt in dat het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 20 juli 2005, kenmerk 1116266;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 670,40 (zegge: zeshonderdzeventig euro en veertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor verzoekster sub 1 en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor verzoekster sub 2 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2005
375.