Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4961

Datum uitspraak2005-10-18
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507939/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 26 juli 2005, kenmerk 8026/will18-30/Ce/1499, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een timmerfabriek op de percelen [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Montfoort, sectie […], nummers […].


Uitspraak

200507939/2. Datum uitspraak: 18 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 juli 2005, kenmerk 8026/will18-30/Ce/1499, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een timmerfabriek op de percelen [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Montfoort, sectie […], nummers […]. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 11 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2005, waar verzoeker, in persoon en vertegenwoordigd door G.C.M. Verkleij en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Kampen en R. Krens zijn verschenen. [vergunninghoudster] is vertegenwoordigd door [directeur] en J. van den Kommer. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Verzoeker betwist dat buitenopslag op het terrein van de inrichting ter plaatse van hal 4 is toegestaan. Hij wijst daartoe op voorschrift 1.1., dat bepaalt dat het buitenterrein schoon en ordelijk moet worden gehouden. Hij stelt verder geluidoverlast en trillinghinder te ondervinden van het verkeer en laad- en losactiviteiten op het buitenterrein van de inrichting ter plaatse van hal 4. Voorts betwijfelt hij of er voldoende brandpreventieve voorzieningen aanwezig zijn en vreest hij voor brandoverslag vanaf het buitenterrein naar zijn woning. 2.3.1.    Verweerder acht het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de gronden geluidoverlast, trillinghinder en brandveiligheid betreft, aangezien verzoeker daarover geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.    Verweerder stelt dat verzoeker wat de opslagvoorziening op het buitenterrein betreft in de bedenkingen slechts heeft aangevoerd dat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat verzoeker hierover met vergunninghouder een overeenkomst heeft gesloten. Volgens verweerder spelen deze twee punten echter geen rol in de besluitvorming omtrent een milieuvergunning. 2.3.2.    De Voorzitter leidt uit de aanvraag af dat buitenopslag aangevraagd is. De vergunning is verleend overeenkomstig de aanvraag. Deze vergunning staat opslag op het buitenterrein dus toe. Of die buitenopslag zich verdraagt met het bestemmingsplan en of over die opslag tussen partijen afspraken zijn gemaakt, is niet van belang voor de beoordeling van de milieugevolgen waar het in deze vergunningprocedure om gaat. Voorschrift 1.1 sluit buitenopslag niet uit.        De Voorzitter sluit niet op voorhand uit dat hetgeen verzoeker in beroep heeft aangevoerd over geluidoverlast, trillinghinder en brandveiligheid in de bodemprocedure ontvankelijk wordt geacht, omdat die aspecten zijn toegespitst op de buitenopslag. Daarom betrekt de Voorzitter die gronden bij de beoordeling hieronder.       2.3.3.    Ten aanzien van geluid en trillingen overweegt de Voorzitter als volgt.    De Voorzitter stelt vast dat de aanvraag onder meer voorziet in een   veranderde interne logistiek, waardoor de uitvoerstroom van vrachtwagens wijzigt. Naar verwachting nemen hierdoor de activiteiten ter plaatse van de woning van appellant af.    Volgens de overwegingen van het bestreden besluit kan na het treffen van maatregelen, welke als voorschriften zijn opgenomen in de vergunning, nagenoeg op alle referentiepunten worden voldaan aan de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.    Op enkele beoordelingspunten zijn op grond van een bestuurlijke afweging  grenswaarden boven de richtwaarden vergund. Deze procedure leent zich evenwel niet voor een volledige toetsing van de aanvaardbaarheid van die afweging. Mede omdat bedoelde beoordelingspunten op ruime afstand van de woning van appellant liggen, ziet de Voorzitter op dit punt geen aanleiding tot schorsing van het besluit.    Verder stelt verweerder dat geen trillinghinder is te verwachten, nu in de vergunning maatregelen zijn voorgeschreven die voorzien in een deugdelijke bestrating ter plaatse van de inritten en schriftelijke instructie over het rijgedrag voor de chauffeurs.     2.3.4.    Wat betreft de brandveiligheid van de buitenopslag overweegt de Voorzitter dat verweerder mocht uitgaan van het advies van de brandweer dat ter zitting besproken is. Op grond van dat advies zijn er geen redenen om aan te nemen dat er op het buitenterrein ter plaatse van hal 4 gevreesd moet worden voor brandoverslag, omdat de muur van de garage bij de woning van appellant 2.75 meter hoog is, binnen 4 meter van de muur van deze garage geen opslag van hout plaatsvindt en er bovendien voornamelijk hardhout met een minimale brandweerstand van 30 minuten wordt opgeslagen. 2.4.    De Voorzitter ziet in het vorenoverwogene geen aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit. Het verzoek wordt afgewezen. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2005 157-495.