
Jurisprudentie
AU4967
Datum uitspraak2005-10-19
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507068/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507068/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft verzoeker (hierna: de Minister) het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van stukken die betrekking hebben op de ambtelijke missie naar [plaats] ([land]) van juni 2004 ingewilligd met uitzondering van verschillende passages.
Uitspraak
200507068/2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/600 WOB van de rechtbank Breda van 1 juli 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft verzoeker (hierna: de Minister) het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van stukken die betrekking hebben op de ambtelijke missie naar [plaats] ([land]) van juni 2004 ingewilligd met uitzondering van verschillende passages.
Bij besluit van 28 februari 2005 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de Minister opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2005, heeft de Minister de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2005, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. Ph. J. Schüller en mr. M.J.G. Uiterwaal, beiden advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Ter zitting is door de vertegenwoordiger(s) van [verzoeker] aan de Voorzitter toestemming verleend om kennis te nemen van de geheimgehouden passages.
2. Overwegingen
2.1. De Minister heeft verzocht de uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeiende verplichtingen tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar en tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten hangende het hoger beroep op te schorten.
2.2. De uitspraak van de rechtbank komt er in de kern op neer dat de Minister ten aanzien van informatie van derden (bronnen) die ten grondslag ligt aan het algemene ambtsbericht over [land] van juni 2004 zich per individuele bron de vraag had dienen te stellen of geheimhouding van die bron gerechtvaardigd is. Partijen verschillen van mening over de vraag wat de Minister bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar moet doen om aan deze uitspraak gevolg te geven. De Minister is gezien de strekking van de uitspraak van mening dat hij wordt verplicht tot onderzoekshandelingen met een definitief karakter, waarvan hij in hoger beroep bepleit dat die, gelet ook op de jurisprudentie van de Afdeling terzake van openbaarmaking van individuele ambtsberichten, niet noodzakelijk en bovendien ook ongewenst zijn.
2.3. De juistheid van het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank zal moeten worden beoordeeld in de bodemprocedure, waarvan de uitkomst thans niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. De door de Minister aan de uitspraak van de rechtbank verbonden gevolgtrekking, die onder meer inhoudt dat verschillende bronnen moeten worden benaderd met de vraag of zij hechten aan geheimhouding, waardoor verkeerde indrukken zouden kunnen ontstaan en/of een verstoring van de relaties zou kunnen optreden, acht de Voorzitter niet irreëel en daarin is dan ook grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat onvoldoende is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van [verzoeker] die zich verzetten tegen het treffen van de gevraagde voorziening, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen. Voorts ziet de Voorzitter aanleiding om te bevorderen dat de bodemprocedure op een zodanig moment zal worden behandeld dat de uitspraak in het eerste kwartaal van 2006 is te verwachten.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de Minister van Buitenlandse Zaken geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te nemen en evenmin aan [verzoeker] griffierecht en proceskosten hoeft te vergoeden voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005
369.