Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU4980

Datum uitspraak2005-10-20
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508353/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 17 februari 2005 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) besloten over te gaan tot tijdelijke sluiting van [horecabedrijf], gevestigd aan [locatie] te Eindhoven, voor een periode van twee weken. Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft de burgemeester het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.


Uitspraak

200508353/2. Datum uitspraak: 20 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekster], gevestigd te Eindhoven, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2599 en AWB 05/2600 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 september 2005 in het geding tussen: verzoekster en de burgemeester van Eindhoven. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 februari 2005 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) besloten over te gaan tot tijdelijke sluiting van [horecabedrijf], gevestigd aan [locatie] te Eindhoven, voor een periode van twee weken. Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft de burgemeester het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 september 2005, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij faxbericht van 29 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij faxbericht van eveneens 29 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 4 oktober 2005 heeft verzoekster een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partij toegezonden. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigden], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.G. Schavemaker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.    Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zo ver deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.    Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Eindhoven (hierna: de APV) kan, voor zo ver hier van belang, de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijke sluiting bevelen. 2.3.    De Voorzitter stelt voorop dat, anders dan verzoekster eerst in hoger beroep heeft gesteld, artikel 2.3.1.5 van de APV naar zijn voorlopig oordeel niet strekt ter uitvoering van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet, maar berust op de algemene verordenende bevoegdheid die de gemeenteraad toekomt. Daarbij is de in artikel 174, eerste en derde lid gegeven bevoegdheidstoedeling die voor wat betreft de uitvoering aan de burgemeester toekomt, gerespecteerd. Nu de burgemeester van meet af uitdrukkelijk heeft gesteld zijn bevoegdheid te ontlenen aan artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV in samenhang met artikel 174 van de Gemeentewet, kan niet staande worden gehouden, dat het voor betrokkenen onvoldoende duidelijk dat in dit geval geen sprake was van een directe toepassing van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.    Evenmin ziet de Voorzitter in dat de burgemeester bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid geen gewicht mocht toekennen aan het Horecastappenplan op grond van de enkele omstandigheid dat daarin een volledige verwijzing naar het wettelijk kader ontbreekt. 2.4.    De Voorzitter ziet onvoldoende aanleiding om op voorhand aan te nemen, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld, dat de burgemeester ondanks het feit, dat zoals verzoekster heeft betoogd, tussen het primaire besluit en de beslissing op bezwaar geen incidenten die de openbare orde hebben verstoord, meer hebben voorgedaan, het bezwaarschrift ongegrond mocht verklaren. Daarbij neemt de Voorzitter, uitgaande van de afstandelijke toetsing die de bestuursrechter bij het beleid van de burgemeester inzake de openbare orde heeft te verrichten, in aanmerking, dat het feit, dat zich voor het primaire besluit een aantal ernstige inbreuken op de openbare orde hebben voorgedaan, niet of onvoldoende is betwist en dat de burgemeester naar aanleiding van de door verzoekster getroffen maatregelen de aanvankelijk voorgenomen sluiting van drie maanden, als mogelijke maatregel ook genoemd in het Horecastappenplan, reeds bij het primaire besluit heeft teruggebracht tot twee weken. Gelet op de ernst van de incidenten kan naar voorlopig oordeel niet staande worden gehouden, dat de burgemeester ten tijde van de beslissing op bezwaar niet heeft kunnen oordelen dat het herstel van de openbare orde nog steeds de sluiting voor de relatief beperkte tijd van twee weken rechtvaardigde. Nu er onvoldoende grond is om aan te nemen, dat het bestreden besluit de toetsing in rechte niet zal kunnen doorstaan, treedt de Voorzitter niet in de vraag of er voor de burgemeester thans aanleiding is de feitelijke uitvoering tot januari op te schorten, zoals door verzoekster subsidiar verzocht. Dat de burgemeester thans de maatregel nog niet ten uitvoer heeft gelegd, is voorts ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, reeds omdat dat het gevolg is van het feit, dat de burgemeester uit oogpunt van zorgvuldigheid het door verzoekster gevraagde oordeel van de voorzieningenrechter en vervolgens de Voorzitter heeft willen afwachten. Ook de overige gedane verzoeken komen in het licht van het voorgaande niet voor inwilliging in aanmerking. 2.5.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek daartoe dient dan ook te worden afgewezen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Matulewicz Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2005 45.