Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5000

Datum uitspraak2005-10-26
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500616/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken (hierna: het college) [wederpartij] onder opleggging van een last onder dwangsom aangeschreven om binnen twee maanden na dagtekening van de verzending van het besluit de verbinding tussen de woning en de garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200500616/1. Datum uitspraak: 26 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/798 GEMWT FEE van de rechtbank Maastricht van 10 december 2004 in het geding tussen: [wederpartij] wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken (hierna: het college) [wederpartij] onder opleggging van een last onder dwangsom aangeschreven om binnen twee maanden na dagtekening van de verzending van het besluit de verbinding tussen de woning en de garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 april 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2005, waar het college, vertegenwoordigd door G.E.G. Hoen en drs. W.H.J.M. Smeets, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij], zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 24 augustus 2000 heeft het college aan [wederpartij] een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden en verbouwen van de woning en de vernieuwing van een garage op het perceel. Vast staat dat [wederpartij] in afwijking van die bouwvergunning een verbinding tussen de woning en de garage heeft gebouwd. De woning is via dit tussengedeelte met de garage verbonden. 2.2.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college handhavend kon optreden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.    Het college betoogt met succes dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een concreet uitzicht op legalisering en handhavend optreden in de onderhavige situatie evenmin onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.    Niet in geschil is dat de te verwijderen verbinding in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonkernen". Het college is niet bereid met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mee te werken aan legalisering van deze verbinding omdat daardoor een zijns inziens ongewenste verdichting van de bebouwing op het perceel ontstaat. Dat standpunt is niet op voorhand onaanvaardbaar.    Dat [wederpartij] naar zijn zeggen bij de bouw zich genoodzaakt zag zijn bouwplannen aan de feitelijke situatie aan te passen en aldus af te wijken van de verleende bouwvergunning is, wat daar verder van zij, geen omstandigheid op grond waarvan handhavend optreden gelet op de daarmee te dienen belangen als een onevenredige maatregel moet worden beschouwd.   2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de gronden van het beroep behandelen waar de rechtbank niet aan is toegekomen. 2.5.    Het beroep van [wederpartij] op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, reeds omdat hij geen gerechtvaardigde verwachtingen aan de gestelde uitlating van de betrokken ambtenaar van de gemeente kon ontlenen. Hij wist, althans behoorde te weten, dat het niet aan de ambtenaar maar aan het college is om een beslissing te nemen ten aanzien van de verbinding tussen de garage en de woning. In de gestelde uitlatingen van deze ambtenaar is derhalve geen grond gelegen om van handhavend optreden af te zien. Ook van andere bijzondere omstandigheden of onevenredig optreden als vorenbedoeld is de Afdeling niet gebleken. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 december 2004, AWB 04/798 GEMWT FEE; III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart    w.g. Duursma Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005 378.