Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5001

Datum uitspraak2005-10-26
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501784/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) een verzoek van appellant om verstrekking van documenten met financiële stukken, waaronder kwartaalrapportages, van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen gedeeltelijk afgewezen.


Uitspraak

200501784/1. Datum uitspraak: 26 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Emmen, tegen de uitspraak in zaak no. 03/668 WOB van de rechtbank Assen van 19 januari 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Emmen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) een verzoek van appellant om verstrekking van documenten met financiële stukken, waaronder kwartaalrapportages, van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen gedeeltelijk afgewezen. Bij besluit van 10 juni 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, voor zover betrekking hebbende op stukken inzake de borgstelling, die inmiddels zijn openbaar gemaakt, gegrond verklaard en het bewaar overigens ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 25 april 2005 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij brief van 27 april 2005 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.J. Menger, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T. Oosterhoff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.     Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.    Ingevolge het derde lid, voorzover thans van belang, vervalt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering wordt bekrachtigd.     Ingevolge het vierde lid, voorzover thans van belang, wordt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft.    Ingevolge artikel 2 van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet. 2.2.    Appellant heeft zich ter verkrijging van de stukken beroepen op de Wob. Het college heeft de afwijzing van appellants verzoek, voorzover thans nog van belang, in bezwaar gehandhaafd, omdat ten aanzien van de gevraagde stukken door het college met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding was opgelegd en deze geheimhoudingsverplichting vervolgens door de raad is bekrachtigd. Aan toetsing van het verzoek aan de Wob is het college niet toegekomen, aangezien het zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 25 van de Gemeentewet een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding bevat die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. 2.3.    De rechtbank heeft dit standpunt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2002 in zaak no. 200105660/1 (JB 2002/320), met juistheid onderschreven. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de opgelegde geheimhoudingsplicht ten tijde hier in geding nog immer niet was opgeheven, zodat het verzoek van appellant moest worden afgewezen. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Haverkamp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005 306-419.