
Jurisprudentie
AU5062
Datum uitspraak2005-10-21
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/941 ANW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/941 ANW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is aanvraag van betrokkene om een ANW-uitkering terecht afgewezen omdat haar echtgenoot op datum overlijden niet verzekerd was?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/941 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2004, reg.nr. 04/476 ANW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft de Raad ter kennisneming nog een afschrift van een besluit ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 september 2005, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K.C.M. van Engelenhoven, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
De Raad gaat voor zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De echtgenoot van appellante, [echtgenoot], die sinds 1966 in Nederland woonde, ontving sinds 16 september 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hij is op 7 november 2000 naar Marokko vertrokken, waar hij op 2 september 2001 is overleden. De echtgenoot van appellante is niet krachtens de Marokkaanse wetgeving verzekerd geweest en heeft ook nimmer deelgenomen aan de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet.
Bij besluit van 6 mei 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 december 2003 (hierna: het bestreden besluit), heeft gedaagde de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) afgewezen omdat haar echtgenoot op datum overlijden niet verzekerd was. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot op datum overlijden een WAO-uitkering ontving, welke meer bedroeg dan 35% van het minimumloon, dat zij geen verdere inkomsten heeft en dat zij op grond van het gewijzigde Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: het Verdrag), per 1 november 2004 recht heeft op een uitkering.
Aan appellante is door gedaagde onder toepassing van het gewijzigde Verdrag met ingang van 1 november 2004 een pensioen ingevolge AOW toegekend.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met gedaagde van oordeel dat in ieder geval vast staat dat de echtgenoot van appellante, die niet meer werkzaam was, op datum overlijden niet voor de ANW verzekerd was op de grond dat hij in Nederland in dienstbetrekking werkzaam was en uit dien hoofde aan de loonbelasting was onderworpen, noch op grond van de aan hem toegekende WAO-uitkering, nu artikel 26 van het Koninklijk besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998/746) met ingang van
1 januari 2000 is komen te vervallen. Evenmin was de echtgenoot van appellante verzekerd op grond van deelname aan de vrijwillige verzekering of op grond van de Marokkaanse wetgeving, zodat appellante aan artikel 22, eerste lid, van het Verdrag geen aanspraken kan ontlenen.
Anderzijds kan de Raad gedaagde niet volgen in zijn oordeel dat vast is komen te staan dat de echtgenoot van appellante op datum overlijden niet op grond van ingezetenschap verzekerd was voor de ANW. De Raad is van oordeel dat uit het dossier niet met stelligheid kan worden afgeleid dat de echtgenoot van appellante met zijn vertrek uit Nederland op 7 november 2000 heeft beoogd zijn banden met Nederland definitief te verbreken. De Raad acht het enkele feit dat appellante in het aanvraagformulier van de ANW en in haar brief van 10 februari 2003 Marokko als woonland van haar echtgenoot heeft opgegeven, onvoldoende om dit aan te nemen. Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde desgevraagd medegedeeld dat zij het antwoord schuldig moeten blijven op de vraag hoe getoetst is of het vertrek uit Nederland door de echtgenoot van appellante een definitief karakter droeg. Zeker nu de echtgenoot van appellante sinds 1966 in Nederland verbleef mocht van gedaagde naar het oordeel van de Raad meer onderzoek verwacht worden. Gedacht zou kunnen worden aan onderzoek naar de opname in het Nederlandse bevolkingsregister, het bestaan van (sociale) bindingen met Nederland, de vraag of een remigratie-uitkering is aangevraagd en het aanhouden of opgeven van woonruimte in Nederland.
Gelet op het voorgaande komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid, zodat dit besluit wegens strijd met art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak komen voor vernietiging in aanmerking.
De Raad merkt tot slot op dat de gemachtigde van gedaagde ter zitting heeft medegedeeld nader te zullen onderzoeken of de aanvraag om een nabestaandenpensioen van appellante eventueel kan worden aangemerkt als een verzoek tot toelating tot de vrijwillige verzekering van de echtgenoot van appellante.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het gestorte recht van € 133,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2005
(get.) T.L de Vries.
(get.) C.D.A. Bos.
BKH