Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5096

Datum uitspraak2005-10-25
Datum gepubliceerd2005-10-27
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3592 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is weigering bijzondere bijstand voor de kosten van huishoudelijke hulp terecht afgewezen, omdat er een voorliggende voorziening bestaat? Thuiszorg. Persoonsgebonden budget. Feitelijke beschikbaarheid huishoudelijke hulp.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/3592 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, gedaagde I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 25 mei 2004, reg.nr. 03/960 ABW. Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A. Teune, werkzaam bij de gemeente Emmen. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 1 augustus 2003 zijn hand verwond waarvoor een gipsverband is aangebracht. Voor zijn verzorging heeft hij zich voorzien van particuliere huishoudelijke hulp. De kosten voor de maand augustus 2003 zijn begroot op € 1.350,--. Op 13 augustus 2003 heeft hij daarvoor op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand aangevraagd. Gedaagde heeft de aanvraag bij besluit van 10 september 2003 afgewezen op de grond dat voor huishoudelijke hulp een voorliggende voorziening bestaat in de vorm van Thuiszorg. Appellant heeft zich, nadat gedaagde hem daarop had geattendeerd, tot Thuiszorg gewend. Na indicatiestelling is hem voor huishoudelijke hulp met ingang van 22 september 2003 een persoonsgebonden budget toegekend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2003 is bij besluit van 20 oktober 2003 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat geen plaats is voor de verlening van bijstand omdat voor huishoudelijke hulp een voorliggende voorziening in de vorm van Thuiszorg bestaat. Voor de eigen bijdrage is hem met ingang van 22 september 2003 bijzondere bijstand toegekend ten bedrage van € 2,20 per week. Voorts berust dit besluit op het standpunt dat appellant blijk heeft gegeven van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan door een contract af te sluiten met een particuliere hulp zonder te hebben nagegaan of een voorliggende voorziening bestond. In de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Thuiszorg een voorliggende voorziening is, dat mitsdien op grond van artikel 17, eerste lid, van de Abw geen recht op bijstand bestaat en dat geen zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw, zijn gebleken om daarvan af te wijken. Appellant is van die uitspraak gemotiveerd in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat hij, als alleenstaande, direct na het ongeval op 1 augustus 2003 aangewezen was op hulp en dat hij van Thuiszorg pas huishoudelijke hulp kan krijgen nadat hij daarvoor is geïndiceerd. Met de indicatiestelling is naar zijn mening een periode van zes tot acht weken gemoeid. Gedaagde heeft gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt. De Raad overweegt het volgende. Ingevolge art. 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Op grond van de thans ter beschikking staande gegevens kan naar het oordeel van de Raad niet als vaststaand worden aangenomen dat in de individuele situatie van appellant aanstonds na 1 augustus 2003 door Thuiszorg te verlenen huishoudelijke hulp feitelijk beschikbaar zou zijn geweest. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting van de Raad heeft gedaagde zich niet verdiept in de vraag hoeveel tijd gemoeid zou zijn geweest met de indicatiestelling, en evenmin in de vraag wanneer de hulp feitelijk beschikbaar zou zijn geweest. De Raad acht het op voorhand niet onaannemelijk dat ook indien appellant zich tijdig tot Thuiszorg zou hebben gewend, met het feitelijk beschikbaar komen van de huishoudelijke hulp enige tijd gemoeid zou zijn geweest. De Raad is van oordeel dat met betrekking tot dat tijdvak niet kan worden gezegd dat Thuiszorg een voorliggende voorziening is, die gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Hieruit volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven. Gedaagde zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad acht termen aanwezig op gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 6,06 voor reiskosten in eerste aanleg en op € 24,38 voor reiskosten in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het besluit van 20 oktober 2003; Draagt gedaagde op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 30,44 te betalen door de gemeente Emmen; Bepaalt dat de gemeente Emmen het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 133,-- dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2005. (get.) R.M. van Male. (get.) L. Jörg.