Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5153

Datum uitspraak2005-10-28
Datum gepubliceerd2005-10-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers40069
Statusgepubliceerd


Indicatie

Waardering Legio-Leasecontracten.


Uitspraak

Nr. 40.069 28 oktober 2005 BK gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2003, nr. BK-02/03597, betreffende na te melden beschikking vaststelling rekenvermogen voor de Huursubsidiewet. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Ten aanzien van belanghebbende is voor het subsidiejaar 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 een beschikking tot vaststelling van het rekenvermogen voor de Huursubsidiewet (tekst 2000) vastgesteld, waarbij het rekenvermogen per 1 januari 2000 op ƒ 93.252 is vastgesteld, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het rekenvermogen per 1 januari 2000 verminderd tot ƒ 83.715. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. 3. Beoordeling van de klacht 3.1. Het geschil voor het Hof betrof de waarde van de door belanghebbende met Legio-Lease B.V. (hierna: Legio-Lease) gesloten aandelenlease-overeenkomst voor de bepaling van het rekenvermogen als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter c, van de Huursubsidiewet. Het Hof is bij zijn oordeel over die waarde kennelijk uitgegaan van de waarde van de onderliggende aandelen en van de waarde van een in de overeenkomst opgenomen optie (de zogenoemde winstverdubbelaar). Vervolgens heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende de desbetreffende aandelen tussentijds (kennelijk bedoelde het Hof: niet) kon vervreemden omdat de juridische eigendom daarvan tot de einddatum van het leasecontract (1 mei 2002) bij Legio-Lease zou berusten. In verband daarmee heeft het Hof een correctie wegens incourantheid van tien percent toegepast. 3.2. Belanghebbende bestrijdt het hiervoor in 3.1 weergegeven oordeel met de klacht dat het Hof heeft miskend dat bij tussentijdse beëindiging van de lease-overeenkomst de zogenoemde winstverdubbelaar (de optie) zou vervallen, zodat ten onrechte de waarde daarvan in aanmerking is genomen. 3.3. Bij de beoordeling van de klacht dient van het volgende te worden uitgegaan. Voor de bepaling van het rekenvermogen als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter c, van de Huursubsidiewet, dient ingevolge artikel 4, leden 1 en 3 van die wet, in verbinding met artikel 9 van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de aandelenlease-overeenkomst in aanmerking te worden genomen voor de waarde in het economisch verkeer op de peildatum. Voor de bepaling van deze waarde is van belang wat de opbrengst van de overeenkomst bij beëindiging daarvan op de peildatum zou zijn. Deze opbrengst kan evenwel niet zonder meer gelden als de waarde in het economisch verkeer van de overeenkomst. Indien tussentijdse beëindiging op de peildatum, beoordeeld naar objectieve maatstaven - gelet op de financiële nadelen van tussentijdse beëindiging -, niet in de rede zou liggen, is de waarde bij voortzetting van de overeenkomst beslissend. 3.4. Niet in geschil is dat in dit geval de waarde van de aandelenlease-overeenkomst bij voortzetting van die overeenkomst, afgezien van de resterende betalingsverplichtingen van belanghebbende jegens Legio-Lease en in aanmerking genomen dat belanghebbende tot 1 mei 2002 niet over de onderliggende aandelen zou kunnen beschikken, ƒ 85.826 bedraagt, zoals door het Hof is vastgesteld. Nu belanghebbende betoogt dat de waarde van de overeenkomst bij tussentijdse beëindiging lager is, heeft, gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene, de waarde bij voortzetting te gelden als de aan de overeenkomst toe te kennen waarde in het economisch verkeer. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.