Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5166

Datum uitspraak2005-10-28
Datum gepubliceerd2005-10-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers41508
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzetdagvaarding, bezwaarschrift, ontvankelijkheid.


Uitspraak

Nr. 41.508 28 oktober 2005 RvS gewezen op het beroep in cassatie van de Vereniging X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 oktober 2004, nr. P03/04471, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting en de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. 1. Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn over het tijdvak 5 maart 2002 tot en met 31 oktober 2002 naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting en de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.293 respectievelijk € 2984, alsmede boetes van € 6146 respectievelijk € 1492. De Inspecteur heeft bij uitspraken het tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 3.1.1. Bovengenoemde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen (hierna: de aanslagen), gedagtekend 17 januari 2003, zijn aan belanghebbende bekendgemaakt door uitreiking van de aanslagbiljetten door een deurwaarder op 18 januari 2003. Bij de aanslagbiljetten was een brief van de Ontvanger gevoegd waarin de aanslagen terstond en tot de volle bedragen invorderbaar werden verklaard op de voet van artikel 10, lid 1, letters b en e, in verbinding met artikel 15 van de Invorderingswet 1990. Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende dwangbevelen uitgereikt voor de volledige bedragen van de aanslagen. 3.1.2. Op 20 februari 2003 is de Ontvanger door belanghebbende gedagvaard in een verzetprocedure tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Belanghebbende heeft de Rechtbank verzocht om de Ontvanger te veroordelen tot opheffing van alle op grond van de dwangbevelen gelegde beslagen, zich te onthouden van enige invorderingsmaatregelen ter zake, tot vergoeding van schade en vergoeding van kosten van het geding. 3.1.3. Gedagtekend 3 april 2003 heeft de gemachtigde een brief gezonden aan de Inspecteur, waarin hij schrijft: "Op 20 februari 2003 is bij uw belastingeenheid een verzetsdagvaarding betekend betrekking hebbend op de inning van de (...) aanslagen. Voor de goede orde deel ik u mede dat in deze verzetsdagvaarding tevens begrepen is bezwaarschriften gericht tegen deze aanslagen. (...)" 3.1.4. De Inspecteur heeft de onder 3.1.3 vermelde brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslagen en heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. 3.2. Voor het Hof was in geschil of de verzetdagvaarding mede moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Het Hof heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. 3.3. Middel I, dat zich tegen dat oordeel keert, slaagt. Het gestelde in de verzetdagvaarding laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende liet blijken bezwaar te hebben tegen de betrokken aanslagen en die in rechte te willen bestrijden. Zulks is voldoende om de desbetreffende schriftelijke uitingen mede aan te merken als een bezwaarschrift tegen die aanslagen en de daarmee verbonden boetebeschikkingen (vgl. HR 20 juli 1999, nr. 34422, BNB 1999/438). 3.4. Belanghebbende is derhalve door de Inspecteur ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.