Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5238

Datum uitspraak2005-10-14
Datum gepubliceerd2005-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-003230-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof acht niet overtuigend bewezen: - ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde: dat door de in de tenlastelegging omschreven gedraging asbest(vezels) op of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht; - ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde: dat verdachte in eerste instantie heeft geweigerd de asbestrestanten direct op te ruimen, nu verdachte door de gemeente een termijn was gegund om de restanten op te (laten) ruimen. Voorts acht het hof niet bewezen dat met het opruimen door niet-gekwalificeerde personen nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, althans konden ontstaan. Volgt veroordeling tot € 2.200,- wegens overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-003230-04 Uitspraak : 14 oktober 2005 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch economische kamer Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer in de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 april 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-075228-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2003 tot en met 27 maart 2003 in de gemeente Eindhoven, op of nabij de Eckartseweg, (een) asbest(verontreiniging) heeft gesaneerd, althans laten saneren, zonder tussenkomst van een daartoe bevoegd bedrijf, zijnde het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten dat wederrechtelijk een stof, te weten asbest(vezels), op of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht, zulks terwijl hij wist, althans ernstige reden had om te vermoeden, dat daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor een ander te duchten was; subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2003 tot en met 27 maart 2003, in de gemeente Eindhoven, op of nabij de Eckartseweg, als degene bij wie afvalstoffen, te weten asbest(resten) na een brand, waren ontstaan, handelingen met betrekking tot die afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, bestaande uit het in eerste instantie weigeren om die asbest(resten) direct op te laten ruimen en/of (vervolgens) om die asbest(resten) op te (laten) ruimen door een of meer niet daarin gekwalificeerde perso(o)n(en), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, althans konden ontstaan; 2. hij op of omstreeks 26 maart 2003 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als werkgever (een) vreemdeling(en), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], (beiden) van Iraakse nationaliteit, arbeid heeft doen verrichten op of nabij de Eckartseweg, zonder vergunning van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet overtuigend bewezen: - ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde: dat door de in de tenlastelegging omschreven gedraging asbest(vezels) op of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht; - ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde: dat verdachte in eerste instantie heeft geweigerd de asbestrestanten direct op te ruimen, nu verdachte door de gemeente een termijn was gegund om de restanten op te (laten) ruimen. Voorts acht het hof niet bewezen dat met het opruimen door niet-gekwalificeerde personen nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, althans konden ontstaan. Bewijs daarvoor is er evenmin te vinden in hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd omtrent het concrete handelen van de niet-gekwalificeerde personen. Hierbij neemt het hof mede in ogenschouw dat geen rechtsregel verdachte verplicht gebruik te maken van gekwalificeerde personen in een situatie als de onderhavige. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 2. hij op 26 maart 2003 te Eindhoven, als werkgever vreemdelingen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden van Iraakse nationaliteit, arbeid heeft doen verrichten op of nabij de Eckartseweg, zonder vergunning van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende: - verdachte heeft de twee personen met de Irakese nationaliteit, genoemd in het onder 2 ten laste gelegde, gevraagd om voor hem, verdachte, arbeid te verrichten, bestaande uit het opruimen van afval van een brand, waaronder asbest(resten); - verdachte zou hun daarvoor EUR 20,- per persoon betalen; - verdachte heeft hun aanwijzingen gegeven hoe zij bij hun opruimwerkzaamheden te werk moesten gaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat de feitelijke verhouding tussen verdachte en de twee genoemde arbeidskrachten zodanig was, dat verdachte moet worden aangemerkt als "werkgever" in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen juncto artikel 1 (oud), aanhef en onder 4, en 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen. BESLISSING Het hof: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, tweemaal gepleegd. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot twee geldboetes, elk van EUR 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro), telkens bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 (vierenveertig) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. De Lange, voorzitter, mrs. Harmsen en Van de Loo, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Kroes, griffier, en op 14 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.