Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5268

Datum uitspraak2005-10-20
Datum gepubliceerd2005-11-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1335/04 en 86/05 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting beaamd - daar naar gevraagd - dat de feitelijke vaststelling van de kamer zoals weergegeven in rubriek 6.3. van de beslissing van de kamer van 21 december 2004, juist is. Hieruit volgt onmiskenbaar dat er sprake is van verwevenheid tussen de ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder en de praktijk van [naam], waardoor bij klager verwarring kon ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 20 oktober 2005 in de zaak onder rekestnummer 1335/04 GDW van: [naam], gerechtsdeurwaarder te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: H.A. Albersen, t e g e n [naam], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: J.H.A. Geerlings en de zaak onder rekestnummer 86/05 GDW van: [naam], gerechtsdeurwaarder te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: H.A. Albersen, t e g e n [naam], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: J.H.A. Geerlings. 1. Voeging van beide zaken in hoger beroep De door appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissingen van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 7 oktober en 21 december 2004, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden. 2. Aan de beoordeling voorafgaande overwegingen 2.1. Geïntimeerde, verder te noemen klager, heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 5 november 2002, waarbij een door klager ingediende klacht kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. In het verzetschrift heeft klager zijn klacht aangevuld met het verwijt dat de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert niet voldoet aan de eisen die de wet en de regelgeving daaraan stelt. Bij beslissing van 9 september 2003 heeft de kamer de klacht met betrekking tot de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zijn ambt uitoefent gegrond verklaard. Op het door de gerechtsdeurwaarder tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 8 juli 2004 geoordeeld dat de kamer de behandeling van het onderdeel van de klacht betreffende de kantoororganisatie en presentatie van de gerechtsdeurwaarder achterwege had moeten laten nu dit geen onderdeel uitmaakte van de oorspronkelijke klacht en heeft het hof dit onderdeel, voor het eerst aangevoerd in het verzetschrift van klager, voor behandeling terugverwezen naar de kamer. 2.2. Het hiervoor bedoelde klachtonderdeel is behandeld door de kamer op 21 september 2004 en 16 november 2004. De behandeling heeft geleid tot de bestreden beslissingen van de kamer van onderscheidenlijk 7 oktober 2004 en 21 december 2004. 2.3. Bij de beslissing van 7 oktober 2004 heeft de kamer onder meer de behandeling van de zaak bepaald op 16 november 2004 en de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen binnen dertig dagen na dagtekening van de verzending van de beslissing. 2.4. Bij de beslissing van 21 december 2004 heeft de kamer onder meer de klacht gerond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. 3. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken 3.1. Namens de gerechtsdeurwaarder is in de zaak met rekestnummer 1335/04 GDW bij een op 2 november 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van 7 oktober 2004. Van de zijde van klager, is geen verweerschrift ingekomen. 3.2. Door de gerechtsdeurwaarder is in de zaak met rekestnummer 86/04 GDW, bij een op 19 januari 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van 21 december 2004. Van de zijde van klager is geen verweerschrift ter griffie ingekomen. 3.3. Van de zijde van de gemachtigde van klager is op 7 september 2005 een faxbericht ingekomen, met het verzoek om aanhouding van beide zaken. 3.4. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2005. Verschenen zijn de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigde onder meer aan de hand van pleitnotities. Klager is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. 4.De ontvankelijkheid van de hoger beroepen 4.1. Ingevolge het samenstel van bepalingen neergelegd in de artikelen 43 en 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderwet (GDW) kan slechts hoger beroep worden ingesteld tegen een beslissing van de kamer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar. 4.2. In de zaak met rekestnummer 1335/04 heeft de gerechtsdeurwaarder hoger beroep ingesteld tegen een tussenbeslissing van de kamer van 7 oktober 2004, waarbij een datum van behandeling is bepaald en de gerechtsdeurwaarder de gelegenheid heeft gekregen een verweerschrift in te dienen. Dit is niet een niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar. Op grond van het vorengaande is de gerechtsdeurwaarder niet ontvankelijk in dit hoger beroep. 4.3. Het hoger beroep in de zaak met rekestnummer 86/05 is gericht tegen een eindbeslissing als bedoeld in artikel 43 GDW. De gerechtsdeurwaarder is derhalve ontvankelijk in dit hoger beroep. Dit brengt mee dat het hof de zaak, zoals deze aan het oordeel van de kamer was onderworpen, opnieuw in volle omvang behandelt. In het kader van deze behandeling schenkt het hof daarom tevens aandacht aan de grieven van de gerechtsdeurwaarder gericht tegen de tussenbeslissing van 7 oktober 2004 voor zover bij de mondelinge behandeling gehandhaafd en voor zover thans nog van belang. 5. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 6. De feiten Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden: a. Bij vonnis van 9 januari 2002 heeft de kantonrechter te Wageningen klager veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom ad € 1.979,39, te vermeerderen met de wettelijke rente, en is klager in de kosten van de procedure veroordeeld. b. Bij exploot van 12 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder bovengenoemd vonnis aan klager betekend en gelijktijdig bevel gedaan binnen twee dagen na heden aan de inhoud ervan te voldoen. c. Bij brief van 15 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd te betalen een bedrag ad € 2.598,67. d. Bij brief van 18 februari 2002 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven: “Op 19 februari doe ik een verzoek tot wraking van de heer kantonrechter mr. Misdorp aangezien hij in deze zaak zowel procedurele als inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Ik verzoek u dan ook om deze vordering aan te houden, tot er een uitspraak is op dit verzoek tot wraking.” e. Bij exploot van 27 februari 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd over een vergeefse poging om te komen tot beslag op zijn inboedel. Tevens is achtergelaten een betekening van de kosten hieraan verbonden, te weten € 55,18. f. Bij brief van 8 maart 2002 heeft de heer [naam] namens deurwaarderskantoor [naam], geschreven: “Met uw fax van 7 maart 2002 heeft u gemeld in de zaak Houting verzet te hebben aangetekend tegen het dwangbevel en eventuele beslaglegging. Om te kunnen vaststellen dat opschorting van de executiemaatregelen terecht zijn, verzoek ik U mij per omgaande uw verzet bij de Rechtbank te overleggen.” g. Bij brief van 9 maart 2002 weigert klager onder meer de gegevens van zijn verzet ter kennis te brengen van de gerechtsdeurwaarder. 7. Het standpunt van klager 7.1. Kort samengevat verwijt klager de gerechtsdeurwaarder het volgende. De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert voldoet niet aan de eisen die de wet en regelgeving daaraan stellen. 7.2. In het bijzonder wijst klager er op dat – hoewel de gerechtsdeurwaarder beweert dat hij zowel juridisch als financieel niet betrokken is bij [naam] - het adres en de telefoonnummers van [naam] en de gerechtsdeurwaarder dezelfde zijn. 7.3. De medewerker van [naam] beantwoordt de brieven van de gerechtsdeurwaarder, een klacht over deze medewerker wordt beantwoord door de gerechtsdeurwaarder, terwijl eerder genoemde medewerker namens de gerechtsdeurwaarder op diens briefpapier om uitstel van de behandeling van de zaak verzoekt. 7.4. Bovendien wordt een verzoek om inlichtingen ex artikel 475g Rv – waartoe slechts de gerechtsdeurwaarder bevoegd is – gedaan door [naam]. 7.5. Ten slotte wijst klager erop dat de lay-out van het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder en die van het briefpapier van [naam] nagenoeg dezelfde zijn. Aangezien ook de namen van [naam] en de naam van de gerechtsdeurwaarder dezelfde zijn wordt de suggestie gewekt dat het hier gaat om één en hetzelfde bedrijf. 8. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 8.1. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager de klacht in strijd met het voorschrift van artikel 37, tweede lid, GDW niet schriftelijk en niet bij de voorzitter van de kamer heeft ingediend. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat toezending van een afschrift van het klaagschrift overeenkomstig artikel 40, eerste lid, GDW niet heeft plaatsgevonden. 8.2. De gerechtsdeurwaarder betwist voorts de stellingen van klager gedeeltelijk en verweert zich als volgt. 8.3. De gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat hij op juiste wijze kantoor houdt en zich niet presenteert in strijd met de eisen die de wet en regelgeving daaraan stellen. Zo brengt hij zijn exploten uit op eigen naam en heeft hij juridisch, noch financieel een binding met het incassobureau [naam]. 8.4. In dat verband wijst de gerechtsdeurwaarder er op dat hij sinds 15 december 1995 een samenwerkingsovereenkomst met [naam] B.V., verder te noemen; [naam], heeft. De handelsnaam van deze vennootschap luidt: [naam]. Leweborg verricht in opdracht van de gerechtsdeurwaarder alle administratieve handelingen die nodig zijn voor het kunnen verrichten van aan de gerechtsdeurwaarder opgedragen ambtshandelingen. De betrokkenheid tussen [naam] en de gerechtsdeurwaarder blijkt uit onder andere het briefpapier. Het is bestendige praktijk dat niet-ambtelijke taken worden verricht door en in andere ondernemingen. In die zin is er sprake van verwevenheid tussen de gerechtsdeurwaarder en [naam]. Verder voldoet het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan de eisen van een goede praktijkuitoefening. 9.De beoordeling 9.1. Klager heeft zijn klacht schriftelijk geformuleerd in zijn verzetschrift tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 5 november 2002. Tijdens de behandeling van de klacht ter zitting van de kamer van 21 september 2004 heeft klager verklaard zijn klacht te handhaven. Daarop is vervolgens de inhoud van de klacht opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van de kamer van 21 september 2004. Een afschrift van dit proces-verbaal is naar de gerechtsdeurwaarder gezonden. De vervolgens door de kamer genomen tussenbeslissing van 7 oktober 2004 hield onder meer in dat de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid werd gesteld binnen dertig dagen na dagtekening van de verzending van deze beslissing een verweerschrift in te dienen. 9.2. Het hof is van oordeel dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat, gelet op het hiervoor overwogene, aldus is voldaan aan de voorschriften van de artikelen 39 en 40 GDW omtrent het schriftelijk indienen van de klacht, het toezenden van een afschrift daarvan aan de gerechtsdeurwaarder en het bieden van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. 9.3. Vast dat de (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer van de klacht heeft kennis genomen maar geen aanleiding heeft gezien gebruik te maken van de bevoegdheden omschreven in de artikelen 37, derde lid, en 39, eerste lid, GDW. Dit brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder geen belang heeft bij zijn stelling dat de klacht niet is ingediend bij de voorzitter van de kamer. 9.4. Het hof is van oordeel dat klager de klacht terecht heeft voorgedragen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen de gerechtsdeurwaarder en [naam] dat klager hierdoor in verwarring wordt gebracht. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting beaamd - daar naar gevraagd - dat de feitelijke vaststelling van de kamer zoals weergegeven in rubriek 6.3. van de beslissing van de kamer van 21 december 2004, juist is. Hieruit volgt onmiskenbaar dat er sprake is van verwevenheid tussen de ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder en de praktijk van [naam], waardoor bij klager verwarring kon ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht. 9.5. De gerechtsdeurwaarder heeft tot zijn verdediging aangevoerd dat door standaardisering en automatisering er op zijn kantoor verkeerd briefpapier is gebruikt, waardoor er een brief met betrekking tot zijn te verrichten ambtshandelingen op papier van [naam] is uitgegaan. Eveneens heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat er - ter voorkoming van dergelijke fouten - thans twee verschillende printers worden gebruikt. Het hof vraagt zich echter af of deze maatregel daadwerkelijk is getroffen door de gerechtsdeurwaarder, nu deze tevens daar naar gevraagd ter zitting heeft verklaard geen brieven te versturen. Het hof acht de klacht dan ook gegrond. 9.6. Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder laakbaar en wel dusdanig laakbaar dat het hof termen aanwezig acht om de kamer te volgen in de op te leggen maatregel van berisping. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook bevestigen. 9.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan thans als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 10. De beslissing Het hof: In de zaak met rekestnummer 1335/04: - verklaart de gerechtsdeurwaarder niet ontvankelijk in zijn hoger beroep en In de zaak met rekestnummer 86/05: - bevestigt de beslissing van de kamer van 21 december 2004 met overneming van de gronden. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M Schipper, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 20 oktober 2005. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beslissing van 21 december 2004 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 328.2002 van: [ ], wonende te [ ], klager, gemachtigde [ ], tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde, gemachtigde [ ]. 1. Verloop van de procedure Bij beslissing van 8 juli 2004 heeft het Gerechtshof te Amsterdam een beslissing van de kamer van 9 september 2003 vernietigd en de zaak deels voor behandeling van een klacht terugverwezen naar de kamer. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 2004 alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Bij beslissing van 7 oktober 2004 heeft de kamer beslist dat de klacht betreffende de kantoororganisatie en de presentatie van de gerechtsdeurwaarder als nieuwe zelfstandige klacht in behandeling zal worden genomen, de datum voor behandeling van die klacht bepaald op heden en de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen tegen de klacht. Bij brief van november 2004 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend tegen de klacht. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 november 2004 alwaar klager en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 december 2004. Gronden van de beslissing 1. De klacht Klager klaagt over het feit dat de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert niet voldoet aan de eisen die de wet en de regelgeving daaraan stellen. De gerechtsdeurwaarder beweert dat hij zowel juridisch als financieel niet bij [ ] (hierna: het bedrijf) betrokken is. Uit aan klager verzonden brieven blijkt echter dat het adres en de telefoonnummers van het bedrijf en de gerechtsdeurwaarder dezelfde zijn. Aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brieven worden beantwoord door een medewerker van het bedrijf [ ] (de handelsnaam van [ ]), een klacht over deze medewerker wordt beantwoord door de gerechtsdeurwaarder, terwijl de medewerker op briefpapier van de gerechtsdeurwaarder de kamer om uitstel voor de behandeling verzoekt. Een verzoek om inlichtingen te verstrekken conform het bepaalde in artikel 475g Rv wordt gedaan door [ ] terwijl slechts een gerechtsdeurwaarder daartoe bevoegd is. De lay-out van het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder is nagenoeg identiek aan het briefpapier van het bedrijf. Deze feiten alsook het feit dat de naam van het bedrijf en de naam van de gerechtsdeurwaarder sterk op elkaar lijken, wekken de suggestie dat het hier gaat om één en hetzelfde bedrijf, aldus de gemachtigde van klager. 2. Wraking De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift en op ter zitting aan de hand van een pleitnota nader toegelichte gronden de navolgende verweren gevoerd tegen de (behandeling van de) klacht. 2.1 Als “eerste verweer” heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat als mr. J.S.W. Holtrop deelneemt aan de behandeling van de klacht hij niet een onpartijdige rechter is. Mr. Holtrop heeft immers in de beschikking van 9 september 2003 reeds een oordeel gegeven over de klacht en het is op grond van de na te melden feiten redelijkerwijs niet goed denkbaar dat mr. Holtrop tot een ander oordeel zal komen aangaande de klacht dan eerder door de kamer waarvan hij eerder deel uitmaakte is beslist. Die feiten zijn: ? De gemachtigde van klager heeft in de procedure die tot de uitspraak van 9 september 2003 heeft geleid, onbelemmerd zijn persoonlijke grieven tegen de gerechtsdeurwaarder kunnen uiten zonder dat mr. Holtrop heeft ingegrepen of zich daarvan heeft gedistantieerd. ? De kamer kwam tot zijn uitspraak omtrent de kantoorvoering zonder een advies van het Bureau Financieel Toezicht te hebben verzocht. ? De kamer was denigrerend in punt 4.5 van de uitspraak van 9 september 2003. De gerechtsdeurwaarder verwijst naar de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 26 augustus 1997 (RSV 1998/14) en 24 mei 1989 (NJ 1990/627). 2.2 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder hieraan samengevat toegevoegd dat mr. Holtrop zich na 8 juli 2004 niet meer met de zaak had moeten inlaten of zich tegen de aantijging van partijdigheid moeten verdedigen. 3. De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek 3.1 De kamer vat het betoog van de gerechtsdeurwaarder op als een verzoek tot wraking van mr. Holtrop. 3.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 4 Gdw kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. 3.3 Wraking is erop gericht te bereiken dat het lid tegen wie het verzoek zich richt geen deel meer neemt aan behandeling van de zaak omdat het vertrouwen in de onpartijdigheid van dat lid ontbreekt. Nu het gewraakte lid van de kamer geen deel uitmaakt van de kamer die de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder in behandeling heeft, kan het verzoek niet tot wraking leiden, zodat de gerechtsdeurwaarder aanstonds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Hetgeen verder door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd kan buiten beoordeling worden gelaten. 4. Het overige verweer van de gerechtsdeurwaarder 4.1 Als tweede verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de uitspraak van 7 oktober 2004 geen uitspraak is in de zin van artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) nu een beslissing in de zin van artikel 43 slechts de niet ontvankelijkheidverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar kan bevatten. 4.2 Als derde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager -nu de klacht mondeling ter zitting is ingediend- de klacht niet heeft ingediend conform het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw. 4.3 Als vierde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager in strijd met het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw de klacht met voorbijgaan aan de voorzitter bij de Kamer heeft ingediend. Dit is relevant in verband met het bepaalde in artikel 37 lid 1 en lid 3 Gdw. 4.4 Als vijfde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de secretaris van de Kamer in strijd met het bepaalde in artikel 40 lid 1 Gdw de gerechtsdeurwaarder geen afschrift van het klaagschrift en de daarbij gevoegde bescheiden heeft gezonden. 4.5 Als zesde verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de op 21 september 2004 ingediende klacht is gebaseerd op uit 2002 stammende feiten. Hiervoor is de gerechtsdeurwaarder al bij beslissing van 9 september 2003 een maatregel opgelegd. Nu iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd is het de Kamer niet toegestaan om hem voor de tweede maal voor hetzelfde feit een maatregel op te leggen. De gerechtsdeurwaarder verwijst daartoe naar Hoge Raad 29 november 1991, NJB 1991, pagina 1857. 4.6 Als zevende verweer heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de beslissing van de Kamer van 7 oktober 2004 niet, althans niet behoorlijk, is gemotiveerd, nu de Kamer onterecht niet heeft gemotiveerd waarom zij de klacht niet kennelijk niet ontvankelijk heeft geacht in de zin van artikel 39 lid 1 Gdw immers: Klager is geen cliënt van de gerechtsdeurwaarder geweest maar een debiteur die de tuchtprocedure heeft aangegrepen om onder zijn geldschuld uit te komen. Klager heeft geen rechtens te respecteren belang met betrekking tot de kantoororganisatie en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich presenteert. Daarnaast is een tuchtprocedure een zware procedure die ultimum remedium behoort te zijn. De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich presenteert en de wijze waarop hij kantoor houdt dient eerst via de geëigende kanalen te worden geregeld. Het is de Beroepsorganisatie die verordeningen en richtlijnen uit dient te vaardigen op dit gebied. De wet laat de gerechtsdeurwaarder een grote mate van vrijheid met betrekking tot de inrichting van zijn organisatie en de samenwerking met derden. 4.7 Ten slotte bestrijdt de gerechtsdeurwaarder dat hij kantoor houdt en zich presenteert in strijde met de eisen die wet en regelgeving daaraan stellen. 5. De beoordeling van het verweer 5.1 De bevoegdheid van de Kamer om op een klacht te beslissen houdt naar het oordeel van de Kamer mede in de bevoegdheid tot het geven van een tussenbeslissing. Het tweede verweer wordt derhalve verworpen. 5.2 De gerechtsdeurwaarder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de klacht schriftelijk dient te worden ingediend. Ter zitting van 21 september 2004 heeft klager echter medegedeeld zijn eerder in zijn verzetschrift ingediende klacht te handhaven. In het proces-verbaal van die zitting is vervolgens de inhoud van de klacht opgenomen. Dit proces-verbaal is aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden. Hiermee is naar het oordeel van de Kamer voldaan aan het vereiste van schriftelijkheid ingevolge artikel 37 lid 2 Gdw zodat ook het derde verweer wordt verworpen. 5.3 Het vierde verweer wordt verworpen aangezien het ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gdw de kamer voor gerechtsdeurwaarders is die een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling neemt. Voor zover nodig wordt de klacht geacht te zijn ingediend bij de voorzitter. De voorzitter heeft geen grond gezien voor toepassing van artikel 37 lid 3 en/of 39 Gdw. 5.4 Het vijfde verweer wordt verworpen nu de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid is gesteld een verweerschrift in te dienen en de gerechtsdeurwaarder reeds in het bezit was van de onderliggende stukken waarop de klacht berust. 5.5 Het zesde verweer gaat voorbij aan het feit dat de beslissing van de Kamer is vernietigd door het Gerechtshof te Amsterdam. Ook dit verweer faalt. 5.6 Het zevende verweer tenslotte ziet eraan voorbij dat de thans ter discussie staande klacht voor behandeling is terugverwezen naar de Kamer en de voorzitter heeft besloten geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 39 Gdw. Dat die beslissing gemotiveerd dient te zijn, volgt niet uit de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet. 6. De beoordeling van de klacht 6.1 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager niet klachtgerechtigd is. De klacht moet immers een handelen betreffen waarbij klager zelf belang heeft. Klager is geen cliënt van de gerechtsdeurwaarder maar een debiteur die weigert om aan een vonnis te voldoen. De kantoororganisatie en de presentatie van een gerechtsdeurwaarder zijn onderwerpen die een klager niet aangaan. Het is aan het BFT om een klacht in te dienen indien er iets niet deugt aan de kantoororganisatie of de presentatie. Het belang dat klager bij de klachtprocedure heeft is dat hij niet hoeft te voldoen aan het tegen hem gewezen vonnis. Dat is geen belang dat in de tuchtrechtprocedure beschermd zou moeten worden. Bovendien is de klacht van onvoldoende gewicht. Klager heeft geen hinder of schade ondervonden als gevolg van het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Op grond hiervan dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht, aldus de gerechtsdeurwaarder. 6.2 De gerechtsdeurwaarder kan in zijn betoog niet worden gevolgd. Klager is geconfronteerd met brieven van [ ] waardoor bij hem verwarring is ontstaan of daarbij al dan niet een gerechtsdeurwaarder is betrokken.. Hiermee is het belang van klager reeds gegeven. Uit de wet volgt overigens niet dat het indienen van klachten met betrekking tot de kantoororganisatie een exclusieve bevoegdheid van het BFT is. Dat de tuchtprocedure door klager wordt aangegrepen om onder zijn schuld uit te komen is niet gebleken. Bovendien staat een procedure bij de kamer aan het executeren van een vonnis niet in de weg. Of de klacht van onvoldoende gewicht is, ligt ter beoordeling voor aan de kamer. 6.3 Uit de stukken is de kamer gebleken dat er brieven aan klager zijn verzonden die afkomstig waren van het incassobureau [ ] welke brieven zijn ondertekend met Deurwaarderskantoor [ ]. Ook tot de stukken behoort een brief van 15 februari 2002, afkomstig van het incassobureau [ ] en gericht aan klager, welke brief is ondertekend met deurwaarderskantoor [ ]. Met deze brief wordt een formulier ex artikel 475g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering meegezonden met het verzoek aan klager om dit formulier in te vullen, een bevoegdheid die slechts toekomt aan een gerechtsdeurwaarder. De aan klager verzonden brieven alsmede de door de gerechtsdeurwaarder aan klager uitgebrachte exploten vermelden hetzelfde bezoek- en correspondentieadres en telefoonnummer. Hieruit blijkt van verwevenheid tussen de ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder en de praktijk van het incassobureau waardoor bij klager verwarring kon ontstaan in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht. Dit is klachtwaardig en de conclusie dient dan ook te zijn dat de gerechtsdeurwaarder op dit onderdeel heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm, meer in het bijzonder artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. 6.4 De klacht is derhalve terecht voorgesteld en is van voldoende gewicht. Naar het oordeel van de kamer is er in de gegeven omstandigheden aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING: De Kamer voor gerechtsdeurwaarders: 1. verklaart de gerechtsdeurwaarder niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. J.S.W. Holtrop, 2. verklaart de klacht gegrond, 3. legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, H.C. Hoogeveen en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beslissing van 7 oktober 2004 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 328.2002 van: [ ], wonende te [plaats], klager, gemachtigde [ ], tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde, gemachtigde [ ]. 1. Verloop van de procedure Bij beschikking van 5 november 2002 heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders een beslissing ex artikel 39 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet gegeven op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht. Bij brief van 29 november 2002 is klager tegen de beslissing van de voorzitter in verzet gekomen. Bij beslissing van 9 september 2003 heeft de kamer samengevat het verzet gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter van 5 november 2002 vernietigd, twee onderdelen van de klacht gegrond verklaard, de gerechtsdeurwaarder de maatregel opgelegd van berisping met aanzegging en de klachten voor het overige als zijnde ongegrond afgewezen. Bij beslissing van 8 juli 2004 heeft het Gerechtshof te Amsterdam samengevat voormelde beslissing van de Kamer vernietigd, een onderdeel van de klacht terugverwezen naar de Kamer, een onderdeel van de klacht gegrond verklaard en de overige onderdelen van de klacht ongegrond verklaard. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 2004 alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Gronden van de beslissing 1. De feiten Uitgegaan wordt van de navolgende feiten: a) Na de beslissing van het Gerechtshof van 8 juli 2004 heeft de Kamer klager en de gerechtsdeurwaarder opgeroepen te verschijnen ter zitting van 21 september 2004. b) Bij brief van 3 augustus 2004 heeft [ ] namens de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven:”Van u ontving ik een oproep om te verschijnen op 21 september 2004 te 13.30 uur. Uit uw oproep begrijp ik dat er een klacht zou zijn gedaan betreffende mijn kantoororganisatie en presentatie. In de ook door u aangehaalde beslissing in hoger beroep van het Gerechtshof lees ik dat door uw Kamer een procedurefout is gemaakt. Op basis van de uitspraak van het Gerechtshof is de conclusie gerechtvaardigd dat er thans geen klacht is. Door u is de ad informandum opmerking van de gemachtigde van klager als een onderbouwing van de oorspronkelijke, door het Hof ongegrond verklaarde, klacht gebruikt. Door thans slechts een mondelinge behandeling te bepalen gaat u voorbij aan de door de wetgever, mede ter bescherming van de beklaagde, geformuleerde bepalingen in artikel 39 en 40 Gerechtsdeurwaarderswet. Samenvattend deel ik u mede dat mij geen klacht bekend is op basis waarvan ik voor uw college zou moeten verschijnen op 21 september 2004 te 13.30 uur.” c) Bij brief van 26 augustus 2004 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder de Kamer onder meer het volgende geschreven:”De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bepaalde in bovengenoemde zaak de datum voor de behandeling van de terugverwezen zaak op 21 september a.s. om 13.30 uur. De heer [ ], verzocht mij om u namens hem een reactie te zenden. Allereerst verzoek ik u mij uitdrukkelijk schriftelijk mede te delen welke klacht de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders wil behandelen. Dit blijkt namelijk niet uit uw brief van 16 juli 2004. Verder verzoek ik mij al de op de door de Kamer te behandelen aak betrekking hebbende stukken tijdig toe te zenden zodat ik zeker weet dat ik over dezelfde informatie beschik als de leden van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (art. 40 lid 1 Gdw.) Gesteld dat de Kamer de kantoororganisatie van mijn cliënt wil beoordelen breng ik het volgende naar voren. Uit uw briefhoofd op (Ons kenmerk: VERZET Zaaknr. 382.2002) leid ik af dat u opnieuw een verzetprocedure in de zin van art. 39 lid 2 e.v. Gerechtsdeurwaarderswet in gang zet. Het gerechtshof te Amsterdam overwoog in zijn uitspraak van 8 juli 2004, in r.o. 9.2 dienaangaande:” Het Hof is van oordeel dat de kamer de behandeling van dit klachtonderdeel achterwege had moeten laten nu dit geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke klacht, en zal dan ook niet overgaan tot inhoudelijke behandeling. Dit onderdeel van de klacht, voor het eerst aangevoerd in het verzetschrift van klager, wordt voor behandeling terugverwezen naar de kamer.”Conclusie: Als u van mening bent dat er een verzetprocedure gevoerd moet worden, dan behoort die procedure slechts één uitkomst te hebben: de niet ontvankelijkverklaring van de klager in deze klacht. Tot bewaring van rechten: Ik verzoek u mijn cliënt een termijn voor het indienen van een verweerschrift te stellen (art. 40 lid 2 Gdw.). Mijn cliënt prefereert de indiening van een verweerschrift boven het bijwonen van de mondelinge behandeling van de zaak door de Kamer. Voor het geval u alle procedurele bezwaren van de hand wijst, breng ik de pleitnotitie van 13 mei 2004 in het geding. Al hetgeen daarin ter verdediging van de heer [ ] werd aangevoerd, dient in de huidige procedure bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Zo nodig dient u deze brief als verweerschrift te beschouwen.” d) Bij brief van 27 augustus 2004 heeft de secretaris van de Kamer de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder namens de Kamer onder meer het volgende medegedeeld:”De Kamer heeft een mondelinge behandeling bepaald op grond van de beslissing van het Gerechtshof van 8 juli 2004 om het onderdeel van de klacht zoals door het Gerechtshof behandeld in rubriek 9.2 terug te verwijzen naar de Kamer. Op uw procedurele vragen zal de Kamer derhalve beslissen ter zitting van 21 september a.s." Daarnaast zijn alle processtukken in eerste aanleg in kopie aan de gemachtigde toegezonden en is de termijn waarop een nader verweerschrift door de Kamer moet zijn ontvangen gesteld op 14 september 2004 aangezien de oproep om ter zitting te verschijnen reeds op 19 juli 2004 aan de gerechtsdeurwaarder was uitgereikt en hij al vanaf die datum in de gelegenheid is geweest een verweerschrift in te dienen. e) Bij brief van 2 september 2004 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder de Kamer onder meer het volgende geschreven:“In antwoord op de brief van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders van 27 augustus 2004 deel ik u namens de heer [ ] het volgende mee. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders behandelt een (verzet)zaak die zij gezien de uitspraak van het gerechtshof in het geheel niet in behandeling had mogen nemen. Dezerzijds zal niet een verweerschrift worden ingediend. Wij verschijnen niet op de zitting van de Kamer van 21 september a.s.” 2. Beoordeling 2.1 Het Gerechtshof heeft in zijn beslissing van 8 juli 2004 in rubriek 5 onder meer overwogen dat de kamer niet gelijktijdig tot een behandeling van het verzet en een inhoudelijke behandeling van de klacht kon overgaan zonder behoorlijke oproeping voor het tijdstip van behandeling van de klacht. Aangezien het hof hiervan niet is gebleken kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Ten aanzien van de voor het eerst in verzet aangevoerde klacht betreffende de kantoororganisatie en presentatie heeft het hof in rubriek 9 onder meer overwogen dat de kamer de behandeling van dit klachtonderdeel achterwege had moeten laten nu dit geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke klacht, en dat het hof daarom niet zal overgaan tot inhoudelijke behandeling. Dit onderdeel van de klacht, voor het eerst aangevoerd in het verzetschrift van klager, wordt voor behandeling terugverwezen naar de kamer, aldus het hof. 2.2 Ter terechtzitting heeft klager medegedeeld de klacht over de kantoororganisatie en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zich presenteert als nieuwe zelfstandige klacht in te willen dienen. De klacht luidt dat de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder kantoor houdt en zich presenteert niet voldoet aan de eisen die de wet en de regelgeving daaraan stellen. De gerechtsdeurwaarder beweert dat hij zowel juridisch als financieel niet bij [ ] (hierna: het bedrijf) betrokken is. Het adres en de telefoonnummers van het bedrijf en de gerechtsdeurwaarder zijn echter dezelfde. Aan de gerechtsdeurwaarder gerichte brieven worden beantwoord door een medewerker van het bedrijf [ ] (de handelsnaam van [ ]), een klacht over deze medewerker wordt beantwoord door de gerechtsdeurwaarder, terwijl de medewerker op briefpapier van de gerechtsdeurwaarder de Kamer om uitstel voor de behandeling verzoekt. Een verzoek om inlichtingen te verstrekken conform het bepaalde in artikel 475g Rv wordt gedaan door [ ] terwijl slechts een gerechtsdeurwaarder daartoe bevoegd is. De lay-out van het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder is nagenoeg identiek aan het briefpapier van het bedrijf. Deze feiten alsook het feit dat de naam van het bedrijf en de naam van de gerechtsdeurwaarder sterk op elkaar lijken, wekken de suggestie dat het hier gaat om één en hetzelfde bedrijf, aldus de gemachtigde van klager. 3.1 De Kamer is mede tegen het licht van hetgeen het Gerechtshof onder rubriek 5 heeft overwogen van oordeel dat, anders dan door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is gesteld, het Gerechtshof met haar oordeel in rubriek 9.2 slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat de Kamer de behandeling van dit klachtonderdeel in de verzetprocedure achterwege had moeten laten. De ratio daarvan is gelegen in het feit, althans zo begrijpt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid had moeten worden gesteld zich tegen deze klacht te verweren en dat hem daarvoor de bij wet gestelde termijn moet worden gegeven. 3.2 Op grond van het voorgaande zal de Kamer de klacht betreffende de kantoororganisatie en de presentatie van de gerechtsdeurwaarder thans als zelfstandige klacht in behandeling nemen. Dat een klacht bij de voorzitter van de Kamer moet worden ingediend staat daaraan niet in de weg. De behandeling zal worden aangehouden tot de hierna te vermelden datum waarop de behandeling zal worden voortgezet. De gerechtsdeurwaarder wordt in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen tegen deze klacht. BESLISSING: De Kamer voor gerechtsdeurwaarders: 4. Houdt de behandeling van de zaak aan tot dinsdag 16 november 2004 te 13.00 uur. 5. De gerechtdeurwaarder wordt in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van deze beslissing. 6. Roept klager en de gerechtsdeurwaarder op alsdan te verschijnen teneinde te worden gehoord. 7. Bepaalt dat hoger beroep tegen deze beslissing slechts kan worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing. 8. Houdt iedere verdere beslissing aan. Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend voorzitter, mr. M.M. Beins en J. Smit, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: