Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5306

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers05/496 en 05/497 VEROR 229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft geweigerd eiser sub 1 een ontheffing te verlenen voor het vellen van een berk op zijn perceel [adres] te [woonplaats].


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 05/496 en 05/497 VEROR 229 UITSPRAAK in de gedingen tussen: [eiser 1], wonende te [woonplaats], eiser sub 1, [eiser 2], wonende te [woonplaats], eiser sub 2, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluiten Besluiten van verweerder van 28 februari 2005. 2. Procesverloop Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder geweigerd eiser sub 1 een ontheffing te verlenen voor het vellen van een berk op zijn perceel [adres] te [woonplaats]. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder - in afwijking van het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 20 januari 2005 - de door eisers tegen het besluit van 7 oktober 2004 ingediende bezwaren, ongegrond verklaard. Eiser sub 1 heeft bij brief van 4 april 2005 (ingekomen op 8 april 2005) en eiser sub 2 heeft bij brief van 7 april 2005 (ingekomen op 8 april 2005) beroep ingesteld op de in hun beroepschriften vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Vervolgens hebben eisers hun standpunten schriftelijk nader uiteengezet, waarbij eisers ter onderbouwing hiervan foto’s hebben overgelegd. De beroepen zijn behandeld ter zitting van 14 juli 2005, waar eisers in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Tychon. 3. Motivering 3.1 Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft geoordeeld dat in het geval van een aanvraag van een bouwvergunning slechts de aanvrager hiervan belanghebbende kan zijn bij de tot hem gerichte weigering (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 14-05-2003, LJN:AF8601 en 21-05-2003, LJN:AF8989), is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval het belang van eiser sub 2 - de naaste buurman van eiser sub 1 -rechtstreeks is betrokken bij de beslissing op de aanvraag voor de ontheffing van het kapverbod van eiser sub 1. Derhalve heeft verweerder eiser sub 2 terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aangemerkt. Nu vast staat dat van de ontheffing gebruik zal worden gemaakt indien deze alsnog zou worden verleend kan niet worden gezegd dat eiser sub 2 geen procesbelang heeft. 3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Natuur- en landschapsverordening 1997 van de gemeente Elburg (hierna: de Verordening) is het verboden houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders van dit verbod ontheffing verlenen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Verordening rust op de aanvrager van een ontheffing de plicht tot het overtuigend bewijs van de noodzaak tot verwijdering van houtopstand. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening kan een ontheffing worden geweigerd in het belang van de instandhouding van - onder meer - natuurwaarden en waarden van stads- en dorpsschoon. Een ontheffing, als bedoeld in dit artikel, wordt ook geweigerd wanneer de noodzaak tot het vellen door de aanvrager niet kan worden aangetoond. 3.3 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het vellen van de berk niet is aangetoond, aangezien er geen sprake is van onevenredige overlast. Ter zitting heeft verweerder nader uiteengezet dat in het geval een aanvrager van een ontheffing van het kapverbod de noodzaak van het vellen niet kan aantonen, de ontheffing ten alle tijde wordt geweigerd. 3.4 De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Verordening opgenomen weigeringsgrond, inhoudende dat een ontheffing ook wordt geweigerd wanneer de noodzaak tot het vellen door de aanvrager niet kan worden aangetoond, zich ook uitstrekt tot situaties die elk openbaar karakter missen. De rechtbank neemt de vrij ruime strekking van het kapverbod - door verweerder getypeerd als een absoluut kapverbod - in aanmerking. In zoverre kan de bepaling aldus niet worden geacht de huishouding van de gemeente te betreffen. Het vorenstaande betekent dat met genoemde weigeringsgrond de in de artikelen 108, eerste lid jº 149 van de Gemeentewet opgenomen bevoegdheid om verordeningen te maken die in het belang van de gemeente nodig worden geoordeeld, wordt overschreden. Gelet hierop dient aan deze weigeringsgrond de verbindende kracht te worden ontzegd. Nu verweerder aan de bestreden besluiten een niet-verbindende weigeringsgrond ten grondslag heeft gelegd, komen de bestreden besluiten als strijdig met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op de bezwaren dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. 3.5 Niet is gebleken dat eisers proceskosten hebben gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Derhalve wordt beslist als volgt. 4. Beslissinq De rechtbank, recht doende: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de bestreden besluiten; - draagt verweerder op nader op de bezwaren te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht (2 x f 138,--) aan eisers vergoedt. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: