
Jurisprudentie
AU5342
Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5673 AW-VV + 05/5904 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5673 AW-VV + 05/5904 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toewijzing verzoek van korpsbeheerder tot het treffen van een voorlopige voorziening. Schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak. Afwijzing van het verzoek tot het treffen van een vorlopige voorziening van betrokkene.
Uitspraak
05/5673 AW-VV
05/5904 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], hierna: betrokkene,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, hierna: de Korpsbeheerder.
I. INLEIDING
Namens de Korpsbeheerder is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2005, nr. AWB 04/1195 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens betrokkene is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) gevolg geven, door de Korpsbeheerder, aan de door de rechtbank gegeven opdracht een nieuw besluit te nemen. De stukken met betrekking tot dit beroep zijn door de rechtbank doorgezonden aan de Raad. Het geding
in hoger beroep strekt zich op de voet van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede uit tot dit beroep.
De Korpsbeheerder heeft de voorzieningenrechter van de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Een zelfde verzoek is door betrokkene gericht tot de voorzieningenrechter van de rechtbank en door deze aan de voorzieningenrechter van de Raad doorgezonden.
Namens betrokkene zijn nadere stukken ingediend.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 24 oktober 2005, waar betrokkene in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. D. de Vries, advocaat te Amsterdam. De Korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Tanja, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland.
II. MOTIVERING
1. Voor de beoordeling van de onderhavige verzoeken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is op 16 juli 1991 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van de politieregio Amsterdam-Amstelland. Sedert juni 1996 was zij - behoudens een onderbreking van ongeveer een jaar - werkzaam als Buitengewoon Opsporingsambtenaar in schaal 4 bij het Bureau Regionale Incasso, Controle en Opsporing van de dienst Verkeerspolitie.
1.2. Bij besluit van 14 januari 2003 is betrokkene door de Korpsbeheerder in het belang van de dienst met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat de Korpsbeheerder naar aanleiding van vermeend ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene in december 2002 en januari 2003 een besluitvormingstraject heeft opgestart.
1.3. Bij besluit van 31 maart 2003 heeft de Korpsbeheerder aan betrokkene op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 1 mei 2003 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Aan dat besluit heeft de Korpsbeheerder ten grondslag gelegd dat betrokkene zonder opgaaf van reden gedurende langere tijd afwezig is geweest van het werk en dat betrokkene aangaande de reden van deze afwezigheid herhaaldelijk niet oprecht is geweest in haar verklaringen naar haar meerderen en zich niet open en transparant heeft opgesteld.
1.4. De door betrokkene tegen de onder 1.2. en 1.3. genoemde besluiten gemaakte bezwaren zijn door de Korpsbeheerder, onder aanvulling van de motivering op onderdelen, bij besluit van 17 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, voorzover daarbij het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 14 januari 2003 en 31 maart 2003 ongegrond is verklaard, met opdracht aan de Korpsbeheerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de Korpsbeheerder heeft kunnen concluderen dat betrokkene niet de normale uit een dienstverband voortvloeiende verplichtingen in acht heeft genomen en dat zij zich voorts niet open en transparant naar haar werkgever heeft opgesteld. Mede gegeven de duur van het dienstverband en het feit dat de afwezigheid van betrokkene in december 2002 en januari 2003 het gevolg is geweest van bijzondere persoonlijke omstandigheden, was de rechtbank echter van oordeel dat de Korpsbeheerder betrokkene een laatste kans had moeten bieden om haar functioneren te verbeteren.
2. Het verzoek van de Korpsbeheerder om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst. Als spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening voert de Korpsbeheerder aan dat uitvoering van de aangevallen uitspraak slechts kan inhouden dat hij betrokkene weer in dienst moet nemen, doch dat hij elk vertrouwen in betrokkene als medewerker van het politiekorps heeft verloren.
3. Het verzoek van betrokkene om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de Korpsbeheerder wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak, betrokkene tot het werk toe te laten en haar een voorschot op de achterstallige bezoldiging te betalen. Ter onderbouwing van haar spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft betrokkene gewezen op haar financiële situatie.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist. Voorzover in deze procedure een oordeel met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, draagt dit oordeel een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
4.2. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd voldoende spoedeisende belangen om in beginsel een voorlopige voorziening te kunnen rechtvaardigen.
4.3. Uit de stukken blijkt dat de Korpsbeheerder het besluit tot buitenfunctiestelling als uitgewerkt beschouwt. In het kader van de onderhavige procedure op grond van artikel 8:81 van de Awb komt aan dit besluit dan ook geen zelfstandige betekenis toe.
4.4. Het centrale verwijt dat de Korpsbeheerder aan betrokkene maakt, is haar handelwijze met betrekking tot haar reis naar Suriname in december 2002 en januari 2003. Nog daargelaten dat betrokkene van haar kant geen hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft ingesteld, ziet de voorzieningenrechter in de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende grond om vooralsnog uit te gaan van de juistheid van hetgeen de rechtbank over de feiten rond die reis heeft overwogen.
4.5. Aannemelijk is geworden dat betrokkene op 7 november 2002 een vliegticket Amsterdam/Paramaribo v.v. heeft gekocht voor vertrek op 17 december 2002 en terugkeer op 14 januari 2003. Zij deed dit naar haar zeggen naar aanleiding van een e-mailbericht over de gezondheidstoestand van haar in Suriname wonende moeder, welk in kopie overgelegde bericht overigens (eerst) op 9 november 2002 is gedateerd. Hoewel betrokkene over 2002 reeds een negatief saldo aan vakantie-uren had opgebouwd, heeft zij vóór de aanschaf van dit vliegticket geen overleg gepleegd met haar leidinggevende. Deze voelde zich "voor het blok gezet", maar heeft, naar zij met stelligheid heeft verklaard, alsnog toestemming verleend voor "twee weekjes rond de Kerstdagen en Oud en Nieuw". Betrokkene is echter tot donderdag 16 januari 2003 niet op het werk verschenen. Op die dag heeft de leidinggevende haar thuis bezocht en haar medegedeeld dat zij buiten functie was gesteld. Op de vraag waarom zij niet reeds in de eerste week van januari op het werk was verschenen, antwoordde betrokkene dat zij in Suriname ziek geworden was en dat zij niet in staat was naar Nederland te bellen omdat de verbindingen slecht waren.
4.6. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat haar niet voor twee maar voor drie weken toestemming is verleend om afwezig te zijn. De voorzieningenrechter acht dit geschilpunt niet van doorslaggevend belang, nu betrokkene ook aanzienlijk meer dan drie weken is weggebleven.
4.7. In het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor het oordeel van de Korpsbeheerder dat betrokkene het noodzakelijk in haar te stellen vertrouwen - als ambtenaar van politie in een functie die de hoedanigheid van bijzonder opsporingsambtenaar vereist - heeft verspeeld. Betrokkene heeft het vliegticket aangeschaft zonder het in dit geval dringend geboden vóóroverleg, zij heeft bij het alsnog vragen van toestemming de geplande datum van terugkeer niet eerlijk genoemd en zij heeft dit nog steeds niet gedaan, maar een uitvlucht verzonnen, toen zij achteraf op haar late terugkeer werd aangesproken. Het vliegticket, met daarop de datum van terugkeer, is pas in de voornemenprocedure aan de Korpsbeheerder overgelegd.
4.8. Anders dan de rechtbank, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat het hierbij gaat om schending van elementaire normen van integriteit, openheid en eerlijkheid waarvan de noodzaak tot naleving niet eerst uitdrukkelijk en onder dreiging met ontslag onder de aandacht van de betrokken politiefunctionaris behoeft te worden gebracht alvorens, in geval van herhaling, de dienstbetrekking wegens ongeschiktheid kan worden beëindigd. Bovendien is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene in 1994 al eens onwaarheden heeft verteld over ongeoorloofde afwezigheid en dat haar toen te verstaan is gegeven dat bij herhaling ontslag zou kunnen volgen. Dat aan betrokkene sedertdien een vaste aanstelling is verleend, neemt niet weg dat zij gewaarschuwd was.
4.9. Wat er zij van de overige verwijten aan het adres van betrokkene, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht de Korpsbeheerder reeds op grond van het vorenstaande tot de conclusie komen dat betrokkene blijk heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling welke zijn vereist voor het op een goede wijze vervullen van haar functie. Zij is derhalve niet ten onrechte aangemerkt als ongeschikt voor die functie. Zou dit anders zijn, dan ligt terugkeer naar het korps ook vanwege de vertrouwensbreuk niet in de lijn der verwachtingen.
4.10. Onder deze omstandigheden is het belang van de Korpsbeheerder om betrokkene niet opnieuw tot het korps toe te laten dusdanig zwaarwegend, dat er aanleiding bestaat de werking van de aangevallen uitspraak op te schorten.
4.11. Gegeven die beslissing, dient het verzoek van betrokkene te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb is geen grond aanwezig.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Schorst de werking van de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek van betrokkene om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. R. Kooper als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005.
(get.) R. Kooper.
(get.) P.J.W. Loots.
JvS
2810