Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5379

Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502807/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2005, kenmerk HA3VO7647, heeft verweerder aan [appellant] deels een vergunning verleend en deels geweigerd een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkensfokkerij en -houderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Halderberge, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 17 februari 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200502807/1. Datum uitspraak: 2 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2005, kenmerk HA3VO7647, heeft verweerder aan [appellant] deels een vergunning verleend en deels geweigerd een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkensfokkerij en -houderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Halderberge, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 17 februari 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2005. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. M.J.C. Mol en ir. A.C.H.M Commissaris, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij, ambtenaar van de gemeente, en ing. H. Vierhuis, werkzaam bij de Regionale Milieudienst Westelijk Noord-Brabant, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende aanvraag is vergunning gevraagd voor het houden van 1.980 vleesvarkens in Groen Labelstalsysteem BB 97.07.056V2, 1.400 gespeende biggen in Groen Labelstalsysteem BB 95.12.031V1, 1.308 vleesvarkens in een traditionele stal, 6 dekberen, 8 opfokzeugen, 100 kraamzeugen in Groen Labelstalsysteem BB 97.01.051V1, 240 guste en dragende zeugen in Groen Labelstalsysteem BB 97.03.054/A 98.10.062 en 200 gespeende biggen in Groen Labelstalsysteem BB 97.01.052V2. Het aangevraagde veebestand komt volgens verweerder overeen met 2.907,6 mestvarkeneenheden en een ammoniakemissie van 7.145 kg. Verweerder heeft de gevraagde vergunning gedeeltelijk geweigerd uit een oogpunt van stankhinder en ammoniakemissie. In het dictum van het bestreden besluit is bepaald dat vergunning wordt verleend voor het houden van 1.835 mestvarkeneenheden en een ammoniakemissie van 1.860 kg en wordt geweigerd voor het houden van 1.072,6 mestvarkeneenheden en een ammoniakemissie van 5.285 kg. In het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1.1 is bepaald dat in de inrichting ten hoogste 1.835 mestvarkeneenheden aanwezig mogen zijn. 2.3.    Appellant betoogt dat de gevraagde vergunning ten onrechte gedeeltelijk is geweigerd. Verder begrijpt de Afdeling het beroep van appellant aldus dat hij betoogt dat daarmee sprake is van het verlaten van de grondslag van de aanvraag. 2.3.1.    De Afdeling stelt voorop dat uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat een vergunning wordt verleend voor bepaalde activiteiten, in dit geval het houden van een bepaald aantal en soort dieren, en niet voor de milieubelasting daarvan. De wijze waarop verweerder in het bestreden besluit de gevraagde vergunning heeft verleend verdraagt zich niet met dit uitgangspunt.    Verder stelt de Afdeling vast dat het veebestand dat overeenkomt met het geweigerde deel van het aantal mestvarkeneenheden en de ammoniakemissie een aanzienlijk deel vertegenwoordigt van het daarmee overeenkomende totaal aangevraagde veebestand. Ten aanzien van het aantal mestvarkeneenheden bedraagt dit deel ruim 1/3, terwijl wat de ammoniakemissie betreft dit deel zelfs bijna 3/4 bedraagt. Verweerder is van mening dat ondanks de weigering nog steeds sprake is van een levensvatbaar bedrijf.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 november 2000 in zaak no. 199901254/1 (aangehecht), is de mate waarin van de aanvraag wordt afgeweken bepalend voor de vraag of de grondslag van de aanvraag wordt verlaten en niet de aanvaardbaarheid en de levensvatbaarheid van het bedrijf dat zou ontstaan indien slechts een deel van het aangevraagde veebestand wordt vergund. Uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Nu, zoals hiervoor is vastgesteld, hetgeen verweerder bij het bestreden besluit beoogd heeft te vergunnen neerkomt op een klein deel van het aangevraagde veebestand en de gevraagde vergunning voor het overige is geweigerd, ontstaat een andere inrichting dan is aangevraagd. Verweerder heeft daarmee de grondslag van de aanvraag verlaten.    Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in zoverre in strijd met het stelsel van de Wet milieubeheer. 2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft het beroep van appellant voor het overige geen bespreking. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 11 februari 2005, kenmerk HA3VO7647; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,87 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en zevenentachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Halderberge aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Halderberge aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Plambeck Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005 159-492.