Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5406

Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410558/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellant om energiepremie afgewezen.


Uitspraak

200410558/1. Datum uitspraak: 2 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellant om energiepremie afgewezen. Bij besluit van 30 november 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 7 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2005, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, werkzaam bij het ministerie van verweerder, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248), nadien gewijzigd (Stcrt. 2003, nr. 157), (hierna de Tre 2003).    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003 wordt onder aanschaf verstaan: eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Tre 2003 wordt onder energiepremie verstaan: een in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, onder 1, van de Tre 2003 wordt onder voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.    Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: de Intrekkingsregeling), voorzover hier van belang, is de Tre 2003 ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003.    Ingevolge artikel III van de Intrekkingsregeling, voorzover hier van belang, kan verweerder in gevallen waarin terzake van een apparaat of voorziening de koopovereenkomst in 2002 is gesloten en het indienen van de aanvraag als gevolg van omstandigheden die in redelijkheid niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen niet heeft plaatsgehad vóór 2 april 2003 waardoor geen uitkering van energiepremie plaatsvindt uit hoofde van de voor het jaar 2002 geldende regeling, aanvragen toewijzen en energiepremies uitkeren, voorzover het niet toewijzen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.    De grondslag voor het toekennen van energiepremies voor de aanschaf van energiezuinige apparaten en energiebesparende voorzieningen aan huishoudens was van 1 januari 2000 tot 1 januari 2003 neergelegd in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag. Krachtens het zesde lid van dit artikel is vastgesteld de Uitvoeringsregeling energiepremies, met bijbehorende Energiepremie-lijst, welke lijst voor de jaren 2000, 2001 en 2002 steeds opnieuw door de Staatssecretaris van Financiën is vastgesteld, (Stcr. 1999, nr. 250; gewijzigd Stcr. 2000, nr. 249; gewijzigd Stcr. 2001, nr. 250). Bij zijn besluit van 5 december 2002 (nr. CPP 2002/3625m; Beëindiging fiscale energiepremieregeling; overgangsproblematiek, mededeling 29) heeft de Directeur-Generaal Belastingdienst de op artikel 36p van voornoemde wet gebaseerde energiepremieregeling namens de Staatssecretaris van Financiën per 1 januari 2003 afgeschaft. Bij dit besluit is voorzien in een overgangsregeling voor apparaten of voorzieningen die in 2002 zijn gekocht en vóór 2 april 2003 zijn geleverd, aangebracht en in gebruikgenomen en waarvoor vóór 2 april 2003 een aanvraag is ingediend. 2.2.    Vast staat dat de verbouwing van de woning tot twee appartementen, inclusief het aanbrengen van vloer, spouwmuur- en dak- of vlieringisolatie alsmede HR++glas, heeft plaatsgevonden van begin december 2002 tot en met de oplevering en ingebruikname van deze appartementen op 30 september 2003. De aanvraag van appellant om een energiepremie dateert van 7 oktober 2003 en is bij het energiebedrijf binnengekomen op 16 oktober 2003. 2.3.    Appellant betoogt - zakelijk weergegeven - dat verweerder heeft miskend dat op de aanvraag van appellant de Tre 2003 van toepassing is. In dat verband voert appellant in de eerste plaats aan dat pas sprake is van "aankoop" wanneer het apparaat of de voorziening is aangebracht, zodat derhalve de datum van oplevering moet worden aangemerkt als de "aankoopdatum". Die opleveringsdatum valt blijkens de brief van aannemer I&S bouw van 30 september 2003 aan Atelier Architecten, het bedrijf van appellant, op laatstgenoemde datum. Voorts heeft volgens appellant de leiding bij de verbouwing bij Atelier Architecten berust en niet bij de aannemer. Er is in regie gewerkt. De voor de bouw benodigde materialen, waaronder die betreffende de energiebesparende voorzieningen, zijn niet door de aannemer maar door appellant zelf in 2003 aangeschaft. 2.3.1.    Dit betoog kan niet slagen. Uit artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003 volgt duidelijk dat, anders dan appellant stelt, voor beantwoording van de vraag of sprake is van aanschaf in de zin van de Tre 2003 niet beslissend is het moment van de oplevering doch het sluiten van de koopovereenkomst in het kalenderjaar 2003. Appellant, die stelt de materialen voor de energiebesparende voorzieningen in 2003 zelf te hebben ingekocht, heeft nagelaten stukken over te leggen waaruit daarvan blijkt. Er is slechts één factuur overgelegd die erop zou kunnen duiden dat appellant zelf materialen heeft aangeschaft. Die factuur, afkomstig van Van Neerbos, dateert evenwel van december 2002. De overgelegde facturen uit 2003 zijn afkomstig van aannemer I&S Bouw en laten zien dat door deze aannemer en niet door appellant allerlei materialen, waaronder HR++glas (factuur van 14 februari 2003) zijn ingekocht. Gelet op de aanvang van het project door I&S Bouw in december 2002, heeft verweerder er dan ook vanuit kunnen gaan dat de opdracht voor de werkzaamheden reeds in 2002 is gegeven en dit jaar als het tijdstip van het sluiten van de koopovereenkomst voor de energiebesparende voorzieningen kunnen aanmerken. 2.3.2.    Nu appellant in beroep betoogt uitdrukkelijk géén beroep te doen op de hardheidsclausule, moet er als tussen partijen niet langer in geschil zijnde van worden uitgegaan dat verweerder geen aanleiding behoefde te zien om toepassing te geven aan het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende artikel III van de Intrekkingsregeling. 2.3.3.    Voorzover appellant heeft beoogd zich te beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling dat appellant zijn betoog niet met concrete voorbeelden heeft onderbouwd, zodat reeds daarom dit beroep niet opgaat. 2.3.4.    Voorzover verweerder zich in het bestreden besluit tevens een oordeel heeft gevormd over de vraag of appellant recht heeft op een energiepremie op grond van de energiepremieregeling zoals die gold voorafgaand aan de Tre 2003, overweegt de Afdeling, zoals eerder overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2005, zaak no. 200409202/1, dat die regeling een belastingmaatregel betreft en dat verweerder derhalve niet bevoegd is om op aanvragen om energiepremie op grond van die regeling te beslissen. De bevoegde rechter ter zake van een door de inspecteur der belastingen genomen besluit op een verzoek om premie is na bezwaar bij die instantie niet de algemene bestuursrechter, maar de belastingrechter. Voorzover appellant met zijn aanvraag aanspraak maakt op een energiepremie op grond van een op basis van genoemd artikel 36p geldende fiscale regeling, kwam verweerder hierover derhalve geen oordeel toe. De Afdeling laat het beroep in zoverre buiten beschouwing. De Afdeling verstaat dat verweerder in zoverre de aanvraag om energiepremie en het daarop betrekking hebbende dossier met toepassing van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht zal doorzenden. 2.4.    Het beroep is ongegrond. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn    w.g. Van Meurs-Heuvel Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005 47-209.