
Jurisprudentie
AU5476
Datum uitspraak2005-09-29
Datum gepubliceerd2005-11-03
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500654
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-03
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500654
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet ontvankelijk nu het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend.
De jurisprudentie van de Hoge Raad biedt weinig ruimte om een uitzondering toe te staan op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Een uitzondering op deze regel wordt slechts dan toegestaan wanneer betrokkene als gevolg van een fout of verzuim van (de griffie van) het betrokken gerecht niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat het gerecht een uitspraak had gedaan en die uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van het beroep is toegezonden of verstrekt (HR 10 juni 2005, NJ 2005, 372).
Appellante is bij de behandeling ter zitting op 30 mei 2005 bij de rechtbank aanwezig geweest. De rechtbank heeft haar toen meegedeeld dat over een week uitspraak zou worden gedaan. Toen ze na een week niets hoorde, heeft ze nog enkele dagen afgewacht. Op 13 juni 2005 ontving ze alsnog het vonnis gedateerd 6 juni 2005. Ze heeft vervolgens een advocaat ingeschakeld, die bevestigt ter zitting van het hof dat het stempel “ingekomen 14 juni 2005” van haar kantoor afkomstig is. Pas op 20 juni 2005 is het beroepschrift bij het hof ingediend, dus ruimschoots buiten de beroepstermijn van 14 dagen. Niet ontvankelijk.
Uitspraak
29 september 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200500654
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak in hoger beroep van:
[Naam appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
procureur: mr. drs. J.P. de Man.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 6 juni 2005, waarvan de inhoud bij [appellante] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2005, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar van toepassing te verklaren.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2005. Bij die gelegenheid is [appellante], bijgestaan door mr. P.S.R.N. Maas, gehoord.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- de stukken van de eerste aanleg, afkomstig van de griffie van de rechtbank Breda, waaronder het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.d. 30 mei 2005.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. [Appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De totale schuldenlast bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) d.d. 21 februari 2005 E. 32.584,68, waaronder een privé-schuld van E. 32.355,82. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, wegens gebrek aan medewerking van de schuldenaar.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellante] afgewezen.
4.1.1. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 sub a Fw overwogen, dat [appellante] geacht wordt te kunnen voortgaan met de betaling van haar schulden.
4.1.2. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Gebleken is dat [appellante] ingevolge het vonnis van de rechtbank Breda van 15 september 2004 is veroordeeld tot betaling aan haar ex-echtgenoot een bedrag van E. 32.355,82 terzake overbedeling. [Appellante] heeft verklaard dat zij niet in hoger beroep is gegaan tegen dat vonnis. Ingevolge voornoemd vonnis dient als vaststaand te worden aangenomen dat [appellante] beschikt over een bedrag van E. 64.600,-. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat [appellante] in staat is haar schuld met dit bedrag te voldoen.
4.2.1. [Appellante] heeft in het beroepschrift aangevoerd, dat zij van mening is dat een eventuele overschrijding van de beroepstermijn in dezen verschuldigbaar is nu zij eerst op 13 juni jl. kennis heeft genomen van het bestreden vonnis. Ondanks het feit dat zij haar verhuizing tijdig aan de rechtbank heeft medegedeeld, heeft de rechtbank het vonnis naar het verkeerde adres gestuurd.
[Appellante] is door haar voormalig echtgenoot begin 2003 in een boedelscheidingsprocedure betrokken. Het voornaamste geschilpunt in die procedure betrof een bedrag van E. 65.000,-. [Appellante] heeft dit bedrag contant opgenomen en op 2 augustus 2002 aan haar toenmalige echtgenoot gegeven. [Appellante] is er niet in geslaagd om dit te bewijzen en daarom heeft de rechtbank overwogen dat het door haar opgenomen bedrag in haar bezit is gebleven. Het gevolg hiervan was dat [appellante] door de rechtbank veroordeeld werd een bedrag van E. 32.355,82 wegens overbedeling aan haar ex-echtgenoot te betalen. [Appellante] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis omdat zij daar de financiële middelen niet voor had.
4.2.2. Hieraan heeft zij ter zitting toegevoegd, dat zij aanwezig is geweest bij de behandeling van het verzoek om toelating tot de WSNP in eerste aanleg op 30 mei 2005. De rechtbank heeft toen medegedeeld dat over ongeveer een week uitspraak gedaan zou worden. Toen [appellante] na een week niets hoorde heeft ze een paar dagen afgewacht. Toen kreeg ze alsnog, op 13 juni 2005, het vonnis van de rechtbank en heeft ze haar advocaat ingeschakeld. Mr. Maas verklaart dat de stempel 'ingekomen 14 juni 2005' op het als productie 1 bij het beroepschrift gevoegd bestreden vonnis, van haar kantoor afkomstig is. Op vrijdag 16 juni 2005 heeft mr. Maas het beroepschrift aan haar procureur doen toekomen, die dit na het weekend, op dinsdag 20 juni 2005, bij het hof heeft ingediend.
4.3. Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep het volgende.
4.3.1. De jurisprudentie van de Hoge Raad biedt weinig ruimte om een uitzondering toe te staan op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Een uitzondering op deze regel wordt slechts dan toegestaan wanneer betrokkene als gevolg van een fout of verzuim van (de griffie van) het betrokken gerecht niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat het gerecht een uitspraak had gedaan en die uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van het beroep is toegezonden of verstrekt (HR 10 juni 2005, NJ 2005, 372).
4.3.2. Het hof constateert dat [appellante] ter gelegenheid van de behandeling in eerste aanleg is medegedeeld wanneer er uitspraak zou worden gedaan. [Appellante] heeft binnen de beroepstermijn, namelijk op 13 juni 2005, kennis genomen van het bestreden vonnis en derhalve kan buiten beschouwing blijven of [appellante] al dan niet haar nieuwe adres aan de rechtbank heeft medegedeeld. Voorts constateert het hof dat onderaan het bestreden vonnis melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen gedurende 8 dagen na de dag van de uitspraak. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij tijdig haar advocaat op de hoogte heeft gesteld. Dit blijkt ook uit de stempel met datum 14 juni 2005 op het bestreden vonnis dat als productie bij het beroepschrift is overgelegd. Nu het beroepschrift pas op 20 juni 2005, en derhalve buiten de beroepstermijn, bij het hof is ingediend, dient [appellante] niet ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Draijer-Udo, Koens en Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

