
Jurisprudentie
AU5493
Datum uitspraak2005-10-05
Datum gepubliceerd2005-11-03
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500097
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-03
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200500097
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren over wie de vrouw het éénhoofdig gezag heeft. Aan de man is ten tijde van de echtscheiding een bedrag aan kinderalimentatie opgelegd. De man heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht de kinderalimentatie aldus te wijzigen dat deze op nihil wordt gesteld. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. In hoger beroep voert de man aan dat hij geen draagkracht heeft, omdat hij en zijn huidige echtgenote ten gevolge van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de daarop volgende faillietverklaring hebben moeten leven van een inkomen dat onder bijstandsniveau ligt. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man tot nihilstelling kan worden toegewezen voor de periode vanaf de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot de opheffing van het faillissement. Gedurende deze periode hebben de man en zijn echtgenote moeten leven van een inkomen op bijstandsniveau en werd de rest van hun inkomen gereserveerd en afgedragen ten behoeve van de schuldeisers, zodat de man geen draagkracht had voor kinderalimentatie.
Het hof is echter van oordeel dat de man met ingang van de datum van opheffing van het faillissement weer de hem opgelegde kinderalimentatie dient te voldoen. Gebleken is dat de man tijdens zijn faillissement uit de nalatenschap van zijn vader een erfenis heeft ontvangen, terwijl niet duidelijk is geworden wat de man hiermee heeft gedaan. De man stelt dat de erfenis rechtstreeks door de notaris is overgemaakt aan een familielid van zijn echtgenote, echter nergens blijkt uit dat de man en zijn echtgenote daadwerkelijk een dergelijk hoge schuld hadden aan een familielid dan wel dat de erfenis daadwerkelijk aan dat familielid is betaald. De man heeft de curator niet geïnformeerd over omtrent de door hem te ontvangen erfenis, terwijl dit wel op zijn weg gelegen had. Zolang er geen zekerheid bestaat of de curator het faillissement zal heropenen in verband met voornoemde erfenis of dat de schuldeisers zich opnieuw bij de man zullen melden, gaat het hof ervan uit dat de erfenis ten goede is gekomen van de man zelf. Nu de onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van de kinderen een hoge prioriteit heeft, acht het hof het interen op de erfenis ten behoeve van de kinderen, mede gelet op het feit dat er voorgaande jaren niets beschikbaar was voor hen, gerechtvaardigd. Bovendien hebben de man en zijn echtgenote ieder naast de erfenis nog eigen inkomsten uit arbeid. Gelet op voornoemde inkomsten en de door de man opgegeven en onbetwiste lasten is het hof van oordeel dat de man vanaf de datum van opheffing van het faillissement weer in staat kan worden geacht om de hem opgelegde kinderalimentatie te voldoen.
Volgt gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie voor de periode vanaf toepassing van de schuldsaneringsregeling tot opheffing van het faillissement van de man.
Uitspraak
5 oktober 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200500097
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. Y.A.W.M. Molkenboer,
t e g e n :
[Naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2004, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 27 januari 2005, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2003 niet langer enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen behoeft te voldoen, alsmede te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2003 niet langer enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw behoeft te voldoen, althans in goede justitie te beslissen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2005. Bij die gelegenheid zijn de man en zijn advocaat gehoord. Tevens is de vrouw, namens wie geen verweerschrift is ingediend, in persoon gehoord. Van deze behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man van 6 juni 2005;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man van 25 juli 2005;
- een brief met bijlagen van de advocaat van de man van 26 juli 2005;
- een brief van de vrouw van 24 augustus 2005.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren: [minderjarige zoon], op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [minderjarige dochter], op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Bij beschikking van 11 december 1998 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheiding op 19 januari 1999 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw heeft het éénhoofdig gezag over de kinderen.
4.2. Bij diezelfde beschikking van 11 december 1998 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van fl. 1.500,- (E. 680,67) per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en [dochter] een bedrag van fl. 300,- (E. 136,13) per kind per maand diende te voldoen.
4.3. De man heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 mei 2004, de rechtbank verzocht voornoemde beschikking op grond van wijziging van omstandigheden aldus te wijzigen dat de door hem te betalen kinder- en partneralimentatie met ingang van 1 juni 2003 op nihil worden gesteld. Als gewijzigde omstandigheden voert de man aan dat bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 mei 2003 de schuldsaneringsregeling definitief op hem van toepassing is verklaard. Gebleken is dat de man bij vonnis van 3 juni 2004 failliet is verklaard.
4.4. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het verzoek van de man afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de man het bestaan van de gewijzigde omstandigheden niet heeft aangetoond, nu hij de door de rechtbank verzochte informatie en inzage betreffende het faillissement niet heeft verschaft.
4.5. De man kan zich niet verenigen met bovenstaande beschikking en voert daartoe in hoger beroep het volgende aan.
De man stelt dat hij en zijn huidige echtgenote ten gevolge van de toepassing van de schuldsaneringsregeling per 12 mei 2003 en de daarop volgende faillietverklaring op 3 juni 2004 reeds vanaf 12 mei 2003 hebben moeten leven van een inkomen dat onder bijstandsniveau ligt. Volgens hem zijn er derhalve wel degelijk gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de man de hem bij beschikking van 11 december 1998 opgelegde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de vrouw en de kinderen niet meer kan voldoen.
4.6. Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van de man met betrekking tot de door hem te betalen onderhouds- bijdrage ten behoeve van de vrouw dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij op 17 december 1999 is hertrouwd. Dit betekent dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op grond van art. 1:160 BW met ingang van die datum van rechtswege is geëindigd. Het verzoek van de man voor zover dit betreft de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw is derhalve ten overvloede gedaan en behoeft geen behandeling. De vrouw heeft overigens aangegeven af te zien van haar aanspraak op partneralimentatie in de periode vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidings- beschikking tot voornoemde datum van haar huwelijk met haar huidige echtgenoot.
4.7. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat het faillissement van de man zal worden opgeheven, nu de slotuitdelingslijst door de schuldeisers is goedgekeurd en deze alleen nog dient te worden gepubliceerd. Daarnaast heeft de man verklaard dat hij heeft gesolliciteerd bij DELA en dat hij mogelijk wordt uitgenodigd voor een gesprek. Tenslotte is ter zitting gebleken dat de man mogelijk een bedrag ontvangt uit de nog af te wikkelen nalatenschap van zijn vader. Het hof heeft daarop de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van door de man te overleggen stukken met betrekking tot de mogelijke erfenis, de eventuele arbeidsovereenkomst met DELA en de opheffing van het faillissement (zie het verkort proces-verbaal). Bij brieven van de advocaat van de man van 25 juli en 26 juli 2005 heeft de man in het kader hiervan nadere stukken en een draagkrachtberekening overgelegd.
4.8. Het hof overweegt ten aanzien van de kinderalimentatie als volgt.
4.8.1. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor de periode van 1 juni 2003 (toepassing schuldsaneringsregeling) tot 1 april 2005 (opheffing faillissement in verband met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst) kan worden toegewezen. Toepassing van de schuldsaneringsregeling op de man en zijn huidige echtgenote met ingang van 12 mei 2003 en de daarop volgende faillietverklaring met ingang van 3 juni 2004 hebben tot gevolg gehad dat de man en zijn echtgenote tot de opheffing van het faillissement op 1 april 2005 hebben moeten leven van een inkomen op bijstandsniveau. De rest van hun inkomen werd gereserveerd en afgedragen ten behoeve van de schuldeisers. De man had mitsdien in die periode geen draagkracht voor het betalen van enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en [dochter].
4.8.2. Het hof is echter van oordeel dat de man met ingang van 1 april 2005 de hem bij beschikking van 11 december 1998 opgelegde kinderalimentatie weer dient te voldoen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De man heeft - zo is gebleken uit de door hem bij brief van 25 juli 2005 overgelegde stukken - uit de nalatenschap van zijn vader een erfenis ontvangen ten bedrage van E. 27.854,51. Niet duidelijk is geworden wat de man met deze erfenis heeft gedaan. Weliswaar stelt hij dat dit bedrag rechtstreeks door de notaris is overgemaakt op de rekening van een familielid van zijn echtgenote, echter er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de man en zijn vrouw daadwerkelijk een dergelijk hoge schuld hadden bij een familielid dan wel dat de erfenis daadwerkelijk aan dat familielid is betaald, wat daar overigens van zij gelet op het feit dat de man in staat van faillissement verkeerde. Uit de brief van de curator van 26 juli 2005, overgelegd door de man bij brief van diezelfde datum, komt naar voren dat de man de curator niet heeft geïnformeerd omtrent de door hem ontvangen erfenis, terwijl dit wel op zijn weg gelegen had. Zolang er geen zekerheid over bestaat of de curator het faillissement zal heropenen in verband met voornoemde erfenis of dat de schuldeisers van de man zich opnieuw bij de man zullen melden, gaat het hof ervan uit dat de erfenis ten goede is gekomen aan de man zelf en dat de man hieruit de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen kan voldoen. Nu de onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van de kinderen een hoge prioriteit heeft, acht het hof het interen op de erfenis, mede gelet op het feit dat in de voorgaande jaren niets beschikbaar was voor de kinderen, gerechtvaardigd.
Bovendien heeft de man blijkens de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst met In Pace Uitvaartverzekeringen B.V. per 1 juli 2005 tevens inkomsten uit arbeid van E. 1.450,- bruto per maand, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag. De man heeft echter geen loonstrook overgelegd, waardoor de hoogte van de inhoudingen op voornoemd bruto salaris niet bekend zijn. Voorts is er niets concreets bekend over de in de arbeidsovereenkomst genoemde bruto provisie- inkomsten en bonussen. Wel heeft de man recente salarisspecificaties van zijn echtgenote overgelegd, waaruit blijkt dat zij een inkomen heeft van E. 345,36 netto per vier weken. Daarnaast heeft zij gezien haar lage inkomsten recht op de algemene heffingskorting. Het hof neemt dan ook in aanmerking dat de man en zijn echtgenote naast de inkomsten van de man uit hoofde van de erfenis en uit hoofde van arbeid met ingang van 1 juni 2005 tevens beschikken over een netto inkomen aan de zijde van de echtgenote van E. 5.811,- op jaarbasis (overeenkomstig draagkrachtberekening man).
Gelet op het bovenstaande en de door de man opgegeven en onbetwiste lasten, bestaande uit:
- WWB-norm voor gehuwden, ter voorziening van de noodzakelijke kosten van het bestaan;
- E. 357,- per maand aan huur;
- E. 156,- per maand aan ziektekosten (werkgevers- en werknemersdeel Ziekenfondspremie, alsmede premie aanvullende ziektekostenverzekering);
- E. 13,- per maand aan premie begrafenisverzekering en
- E. 50,- per maand aan kosten omgang,
is het hof van oordeel dat de man met ingang van 1 april 2005 weer in staat kan worden geacht om de hem bij beschikking van 11 december 1998 opgelegde kinderalimentatie te voldoen.
4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk te worden vernietigd.
4.10. Het hof zal de op dit hoger beroep gevallen proceskosten compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2005 voor zover daarbij het verzoek van de man is afgewezen voor de periode van 1 juni 2003 tot 1 april 2005;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 december 1998 aldus dat de bij voornoemde beschikking opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en [dochter] voor de periode van 1 juni 2003 tot 1 april 2005 op nihil wordt gesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank (ten aanzien van de kinderbijdrage) voor het overige;
verstaat dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op 19 december 1999 is geëindigd;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-Van der Weijden, Van Teeffelen en Pouw en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.