Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5515

Datum uitspraak2005-09-30
Datum gepubliceerd2005-11-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/5018 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Artikel 31 van het Bvr luidt – voor zover hier van belang – : 1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. 2. Het bureau stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 04/5018 WRB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiseres], kantoorhoudende te [plaats], eiseres, en de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Gravenhage, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Op 7 juli 2003 is door mr. P.M.M.Th. de Jongh, advocaat te Capelle aan de IJssel, ten behoeve van zijn cliënte [cliënte], bij het aan verweerder verbonden Bureau Rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) in verband met een verzoek tot echtscheiding met nevenvorderingen. Bij besluit van 24 juli 2003 is een voorwaardelijke toevoeging verleend. Bij brief van 3 september 2003 heeft eiseres het bureau meegedeeld de zaak van mr. de Jongh te hebben overgenomen en verzocht haar in zijn plaats te stellen. Bij besluit van 30 september 2003 heeft verweerder de voorwaardelijke toevoeging op grond van opvolging van de rechtsbijstandverlener in die zin gewijzigd. Bij brief van 3 mei 2004 heeft eiseres verweerder om toestemming verzocht om meer dan het gebruikelijke aantal uren aan deze zaak te mogen besteden. Bij besluit van 11 juni 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 juni 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord omtrent haar bezwaar. Bij besluit van 12 oktober 2004, verzonden op 5 november 2004, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 november 2004, ingekomen bij de rechtbank op 24 november 2004, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 28 december 2004 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 23 augustus 2005 ter zitting behandeld. Eiseres is zonder bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen. Wettelijk kader Artikel 37, vijfde lid, onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover. De bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr). Artikel 13, eerste lid, van het Bvr, luidt: Indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd. Artikel 31 van het Bvr luidt – voor zover hier van belang – : 1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. 2. Het bureau stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Standpunten van partijen Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, wil een verzoek tot extra tijdsbesteding aan een zaak kunnen worden toegewezen, de extra tijdsbesteding nodig moet zijn omdat de zaak feitelijk en/of juridisch ingewikkeld is. Daarbij moet worden gedacht aan een zaak waarin sprake is van een veelheid aan juridisch relevante feiten of rechtsvragen waarop een rechtsbijstandverlener zelden stuit. In de zaak van eiseres is van het één noch het ander sprake. Haar opgave van reeds verrichte en naar schatting nog te verrichten werkzaamheden, behoren tot de normale werkzaamheden in het kader van een echtscheiding. Dat er geen overeenstemming is tussen partijen over de boedelverdeling, gezagsvoorziening en omgangsregeling, is in dit verband niet aan te merken als een bijzondere situatie. Voorts moet de tijdrovendheid van de zaak niet zijn gelegen in de persoonlijkheden van de rechtzoekende of de wederpartij. Eiseres heeft – voor zover van belang en samengevat – in beroep aangevoerd van mening te zijn dat verweerder de complexiteit van de zaak waarvoor zij een aanvraag om extra uren heeft ingediend, heeft miskend. Het niet bereiken van overeenstemming tussen partijen levert juist een veelheid aan juridische feiten op welke een zaak ingewikkeld maken. Partijen dienen zich over ieder afzonderlijk onderdeel van de echtscheidingsprocedure te buigen. Zo dient er gekeken te worden naar gezag en omgangsregeling, waardering en verdeling van de boedel en moet er worden vastgesteld of er reeds sprake is van een verdeelde boedel. Het ligt niet in de verwachting dat partijen het onderling eens zullen worden. Hierdoor zal een nadere inhoudelijke zitting nodig zijn, waarbij niet wordt verwacht dat de rechtbank zich voldoende ingelicht zal achten, zodat wellicht een nadere zitting nodig zal zijn. Oordeel van de rechtbank Allereerst wordt vastgesteld dat verweerder de op 24 juli 2003 verleende toevoeging bij besluit van 30 september 2003 heeft gewijzigd, in dier voege dat eiseres vanaf dat moment aan de rechtzoekende is toegevoegd. Eiseres heeft bij brief van 3 mei 2004 verweerder vanwege de bewerkelijkheid van haar zaak toestemming verzocht om meer dan de gebruikelijke dertig uur daaraan te mogen besteden. De rechtbank stelt vast dat teneinde de kosten in bewerkelijke zaken te kunnen beheersen, is voorzien in een begrotingsprocedure. Deze is geregeld in artikel 31 van het Bvr. Op grond van deze bepaling dient de rechtsbijstandverlener tegen de tijd dat de tijdgrens voor een bewerkelijke zaak wordt bereikt, zowel een aanvraag in te dienen tot vaststelling van de vergoeding voor de reeds verrichte werkzaamheden als een begroting met betrekking tot de tijdsbesteding van naar te verwachten nog te verrichten werkzaamheden. Het is ingevolge artikel 31, tweede lid, van het Bvr, ter beoordeling van verweerder of de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Komt verweerder tot de conclusie dat zulks het geval is dan zal geheel of gedeeltelijk met de ingediende begroting worden ingestemd. Om tot die conclusie te kunnen komen is het blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 31 van het Bvr (Stb. 1999, 580, p. 38) noodzakelijk dat de begroting betrekking heeft op een doelmatig vervolg van de werkzaamheden. Blijkens diezelfde Nota is daarvan sprake wanneer de zaak een zodanig karakter heeft dat de behandeling in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft plaats kunnen vinden en nog de begrote tijd vergt. Ten aanzien van deze vraag voert verweerder een beleid zoals neergelegd in het Handboek Vergoedingen. In de beoordeling wordt onder meer betrokken de juridische en/of feitelijke gecompliceerdheid van de zaak. Een zaak wordt, blijkens het Handboek Vergoedingen, juridisch ingewikkeld geacht indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen. Een zaak wordt feitelijk ingewikkeld geacht indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet binnen het bereik van de toevoeging. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Niet gebleken is van enige bijzondere juridische complexiteit in verhouding tot andere echtscheidingszaken. Ook is niet gebleken van een veelheid aan juridisch relevante feitelijkheden in verhouding tot andere zaken. Het is allerminst uitzonderlijk dat voormalige echtelieden het op tal van onderdelen oneens zijn in een echtscheidingsprocedure. Verschil van mening over de waardering en verdeling van de boedel, de gezagsvoorziening en de omgangsregeling, zijn immers in een dergelijke procedure eerder regel dan uitzondering. De opgesomde reeds verrichte en nog te verrichten werkzaamheden moeten in dat verband volkomen normaal worden geacht. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig (juridisch of feitelijk) gecompliceerd was, dat de rechtsbijstand niet binnen de normale tijdsbesteding zou kunnen worden verricht, indien de rechtsbijstand doelmatig werd verleend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van zijn beleid om tot een juiste toepassing van de Bvr te komen is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid zijn instemming aan de begroting en het verzoek om urenuitbreiding kunnen onthouden. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op: