
Jurisprudentie
AU5553
Datum uitspraak2005-09-21
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers05 / 376 WET K1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers05 / 376 WET K1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gemachtigde van eiser heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek om handhavend op te treden tegen de aanleg door de gemeente van een hondentoilet tegenover de woning van eiser.
Uitspraak
RECHTBANK Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 376 WET K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Swalmen, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 1 maart 2005,
kenmerk: 2004/1231.
Datum van behandeling ter zitting: 15 september 2005.
I. PROCESVERLOOP
Bij brief van 13 oktober 2004 heeft mr. J.J.J. de Rooij zich namens eiser tot verweerder gewend met het verzoek om handhavend op te treden tegen de aanleg door de gemeente van een hondentoilet tegenover de woning van eiser. Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder het verzoek tot handhaving afgewezen. Het tegen dit besluit door eiser ingediende bezwaarschrift is, nadat op 26 januari 2005 een hoorzitting had plaatsgevonden, bij besluit van 1 maart 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dat laatste besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 september 2005, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.H.M. Linssen, kantoorgenoot van mr. De Rooij voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer P.M.C. Ploum.
II. OVERWEGINGEN
Eiser woont aan het [adres] te [woonplaats]. Begin maart 2004 constateerde hij dat er aan de […]straat, tegenover zijn woning en op circa vijftien meter afstand daarvan, werkzaamheden gaande waren tot het aanleggen van een hondentoilet. Daarop diende eiser een bezwaarschrift in bij verweerder dat gericht was tegen die aanleg en dat op 13 april 2004 bij verweerder binnenkwam.
Na enige stukkenwisseling heeft (de toenmalige gemachtigde van) eiser het bezwaar uiteindelijk bij brief van 19 mei 2004 ingetrokken en is de behandeling ervan door verweerder stopgezet.
Bij brief van 13 oktober 2004 heeft mr. de Rooij voornoemd namens eiser aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan (verder: het bestemmingsplan) strijdige situatie die volgens eiser door de aanleg van het hondentoilet werd veroorzaakt. Aan zijn verzoek legde eiser ten grondslag dat ter plaatse slechts groenvoorzieningen mogen worden gerealiseerd, nu op grond van artikel 2.11 van het bestemmingsplan de bestemming “Groenvoorziening” geldt, waaronder een hondentoilet niet kan vallen. Van het gebruik van de gronden als hondentoilet ondervindt eiser veel hinder.
Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 2 november 2004 afgewezen, zich daarbij op het standpunt stellend dat het hondentoilet past binnen de bestemming “Groenvoorziening”, en wel als een ten behoeve van die groenvoorziening dienende “bijbehorende voorziening”. Het hondentoilet is te zien als een bijbehorende voorziening, nu het ertoe bijdraagt dat honden hun behoefte niet in de plantsoenen doen.
In het tegen dat besluit namens eiser ingediend bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat het hondentoilet, hoewel het wellicht bijdraagt aan het ongestoord aanwezig zijn van groenvoorzieningen, op zichzelf geen groenvoorziening is en daarom strijd met het bestemmingsplan oplevert.
In navolging van het advies van de commissie voor bezwaarschriften van de gemeente heeft het College het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 2 november 2004 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is namens eiser beroep ingesteld, waarbij hij -naast hetgeen reeds in bezwaar naar voren is gebracht- het volgende heeft aangevoerd. De kennisgeving omtrent het besluit tot plaatsing van het hondentoilet is niet deugdelijk geweest. Een publicatie in een buurtblad kan niet gelden als bekendmaking in de zin van artikel 3:40 Awb. Voorts is er geen deugdelijk vooroverleg met eiser geweest, terwijl dergelijk vooroverleg had kunnen leiden tot een andere locatiekeuze. Een behoorlijke belangenafweging heeft dan ook niet plaatsgevonden.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Gezien artikel 5:21 van de Awb houdt die bevoegdheid in dat het gemeentebestuur door feitelijk handelen op kan treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang kan dan ook slechts bestaan ten aanzien van handelingen welke in strijd zijn met een wettelijk voorschrift.
Artikel 3.03 van het bestemmingsplan bevat een bepaling die het verbiedt om gronden te gebruiken op een wijze die strijdig is met de aan die grond gegeven bestemming.
Artikel 2.11 van het bestemmingsplan luidt -voor zover hier van belang-:
“Doeleindenomschrijving
1. De gronden op de plankaart aangewezen voor “Groenvoorzieningen G” zijn bestemd voor plantsoenen, groenstroken en speelgelegenheden.
(…)
Inrichting
3. Op deze gronden zijn uitsluitend ten behoeve van groenvoorzieningen toegelaten:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. verhardingen;
c. bijbehorende voorzieningen.
(…)”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een hondentoilet niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Een hondentoilet is naar zijn aard niet een voorziening die valt te aan te merken als -zo is hier overigens ook niet in geschil- ‘groenvoorziening’. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat een hondentoilet evenmin valt te brengen onder de noemer ‘bijbehorende voorzieningen’ zoals daaraan uitdrukking is gegeven in het bestemmingsplan. Zo’n bijbehorende voorziening zal, zoals namens verweerder ook aangegeven ter zitting, in verhouding tot de groenvoorziening waarop zij zich bevindt van ondergeschikte aard dienen te zijn.
Een hondentoilet als het onderhavige is niet van ondergeschikte aard te achten, reeds vanwege de klaarblijkelijke omvang ervan (zoals in casu ook valt te zien op de in het geding gebrachte foto’s) en bovendien vanwege het niet geringe effect ervan op de omgeving. De aanwezigheid van een plaats waar meerdere honden dagelijks hun behoefte doen beïnvloedt de directe omgeving ervan in aanzienlijke mate qua aanzien en geur. Dit geldt in dit geval te meer nu uit genoemde foto’s blijkt dat het hondentoilet minimaal is omheind, namelijk door plaatsing van een klein aantal dunne struiken.
Het argument van verweerder voorts, inhoudende dat het hondentoilet moet worden gezien als een bijbehorende voorziening omdat het ten dienste staat van de groenvoorziening, leidt niet tot een ander oordeel. Aangenomen moet immers worden dat een hondentoilet niet specifiek ten dienste van een groenvoorziening staat, doch ook ten dienste van andere zaken waaronder bijvoorbeeld de voortuinen van nabijgelegen huizen.
Dit een en ander betekent dat het gebruik van de grond als hondentoilet strijdig is met het bestemmingsplan en dat het beroep mitsdien gegrond behoort te worden verklaard. Hetgeen door eiser voor het overige naar voren is gebracht, behoeft daarmee geen bespreking meer.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- te vergoeden door de gemeente Swalmen;
bepaalt voorts, dat de gemeente Swalmen aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 136,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. J.M.H. Lie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 september 2005.
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.