Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5628

Datum uitspraak2005-11-01
Datum gepubliceerd2005-11-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670542-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing ISD-vordering. De rechtbank wijst de vordering van de Officier van justitie tot het opleggen van een ISD-maatregel (maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) af, omdat het adviesrapport van de reclassering geen in concreto uitgewerkt ISD-behandelplan bevat.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector strafrecht parketnummer: 670542-05 datum uitspraak: 1 november 2005 op tegenspraak raadsvrouw: mr. G.W. van der Zee VONNIS van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans preventief gedetineerd in de P.I. Noord, HvB Groningen, Groningen, Helperlinie 2. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2005. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 02 september 2005 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (aan/nabij Boterdiep staande) (opoe)fiets (merk/type Veeno Super Klasse), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [medeverdachte] op of omstreeks 02 september 2005 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aan/nabij Boterdiep staande) (opoe)fiets (merk/type Veeno Super Klasse), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk een (knijp)tang aan die Vergonet te geven; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 02 september 2005 in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, een (opoe)fiets (merk/type Veeno Super Klasse) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 2 september 2005 in de gemeente Groningen, een (opoe)fiets (merk/type Veeno Super Klasse) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die fiets wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. KWALIFICATIE Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op: (meer subsidiair) opzetheling. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. MOTIVERING STRAF Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met: a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het opleggen van: * de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) voor de duur van twee jaar; b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit: - het onderzoek op de terechtzitting d.d. 18 oktober 2005; - de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 5 september 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten; - het over de verdachte door de Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) uitgebrachte adviesrapport d.d. 14 oktober 2005. Vrijheidsstraf Verdachte heeft, kort nadat hij in vrijheid was gesteld na een eerdere veroordeling, zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Door het handelen van verdachte is opnieuw schade en overlast veroorzaakt. De officier van justitie heeft de oplegging van de ISD-maatregel gevorderd. Uit het adviesrapport d.d. 14 oktober 2005 van de VNN blijkt dat omtrent verdachte een RISc-rapportage is opgemaakt. In het adviesrapport is de uitkomst van de afgenomen RISc vermeld. Die uitkomst luidt - samengevat - dat, gelet op de vastgestelde crimonogene factoren, het recidive-risico wordt ingeschat als hoog. Vervolgens is in het adviesrapport globaal aangegeven waar een aan verdachte aan te bieden hulpverleningstraject op toegespitst dient te zijn ten einde het recidive-risico te doen afnemen. Ten slotte is in het adviesrapport vermeld dat de VNN oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale periode van twee jaar adviseert, gedurende welke periode de VNN contact zal onderhouden met verdachte en het plan van aanpak in het kader van de ISD-maatregel gaat vormgeven. De rechtbank overweegt als volgt. Doelstellingen van de ISD-maatregel zijn beveiliging van de maatschappij (het terugdringen van de ernstige overlast) en het oplossen, althans beheersbaar maken, van verslavingsproblematiek (dan wel andere ten aanzien van de verdachte bestaande specifieke problematiek) ten behoeve van terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van de recidive. Hieruit volgt dat de ISD-maatregel, waarvan de duur niet evenredig is met de ernst van de feiten, mede een legitimatie vereist in een op resocialisatie gericht programma. De rechtbank constateert dat het adviesrapport geen in concreto uitgewerkt ISD-behandelprogramma bevat. Hierdoor kan verdachte zich geen beeld vormen van de aard van het door hem te volgen programma. Dit betekent dat verdachte zich niet of onvoldoende kan voorbereiden op de vraag of hij aan het programma zal meewerken. In elk geval is voor de motivatie van verdachte van belang dat hij vooraf zoveel mogelijk zicht heeft op hoe het programma eruit zal zien. Nu een in concreto uitgewerkt ISD-behandelprogramma ontbreekt, blijft dan ook in het ongewisse of een - voor legitimatie van de oplegging van de ISD-maatregel mede noodzakelijke - enigzins reële kans bestaat dat de ISD-maatregel in de onderhavige zaak de beide doelstellingen van deze maatregel zal kunnen vervullen. Uit het vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan alle vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel. Aan de verdachte zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd van hierna te noemen duur. Hoewel het om een relatief gering strafbaar feit gaat (opzetheling, hierin bestaand dat verdachte - nadat een kennis van hem, in aanwezigheid van verdachte, een fiets had gestolen - bij die kennis achterop die gestolen fiets sprong), wordt de duur van de op te leggen straf gerechtvaardigd door de omvang van verdachtes documentatie. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De rechtbank heeft gelet op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: Verklaart het onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van TWEE MAANDEN. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, R. Depping en G.H. Boekaar, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2005.