Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5708

Datum uitspraak2005-11-03
Datum gepubliceerd2005-11-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2283 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaar niet tijdig is ingediend. Niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 05/2283 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. ?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 7 maart 2005 onder kenmerk 04/1159 door de rechtbank Amsterdam gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 oktober 2005 waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door M.E. van Pel en mr. J. Eichhorn, advocaat te Amsterdam. Gedaagde heeft zich, zoals tevoren schriftelijk aangekondigd, niet doen vertegenwoordigen ??. MOTIVERING Bij besluit van 4 februari 2004 is het bezwaar van appellante tegen de boetenota van 1 oktober 2003 met betrekking tot het jaar 2002 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, vaststellende dat het bezwaarschrift van 13 november 2003 tegen de boetenota, welke termijn voor het indienen van bezwaar eindigde op 12 november 2003, niet tijdig is ingediend en dat niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest en er sprake is van en verschoonbare termijn overschrijding. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe als volgt. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de ontvangstdatum van 6 oktober 2003 erop duidt dat het besluit eerst op vrijdag 3 oktober 2003 is verzonden en dat daarmee de termijn op 14 november 2003 eindigde. Voorts heeft appellante aangevoerd dat hier sprake is van disproportionaliteit nu een geringe termijnoverschrijding, door mogelijk een menselijke vergissing, lijdt tot een onherroepelijke boete van aanzienlijke omvang waarbij gedaagde, op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid had te bepalen dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs toch tot een ontvankelijk bezwaar kan leiden. De Raad kan appellante hierin niet volgen, te meer niet nu in de rechtsmiddelenvoorlichting onder het besluit van 1 oktober 2003 is vermeld dat indien appellante het niet eens is met dit besluit zij daartegen bezwaar kan maken binnen zes weken te rekenen vanaf de dag na de dagtekening van dit besluit. Hierbij benadrukt de Raad dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot het indienen van bezwaar van openbare orde zijn en gedaagde geen discretionaire bevoegdheid te dien aanzien geven. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. ???. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) R.E. Lysen. MvK26105