Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5775

Datum uitspraak2005-10-28
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1867 WAO-W-2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek.


Uitspraak

04/1867 WAO-W B E S L I S S I N G op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker. I. INLEIDING Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 februari 2004, nr. 03/5, waarbij zijn beroep tegen een te zijnen aanzien door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 5 december 2002 genomen beslissing op bezwaar ongegrond is verklaard. Kort voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 14 december 2004 heeft verzoeker de behandelende kamer, bestaande uit mr. J.W. Schuttel, voorzitter, en mr. C.J.W. Schoor en mr. F.J.L. Pennings, leden, gewraakt. Dit wrakingsverzoek is door de wrakingskamer van de Raad bij uitspraak van 28 januari 2005 afgewezen, waarna het dossier wederom in handen is gesteld van de behandelende kamer. Kort voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 30 augustus 2005 heeft verzoeker de behandelende kamer, bestaande uit mr. K.J.S. Spaas, voorzitter, en mr. J.W. Schuttel en mr. C.J.W. Schoor, leden, wederom gewraakt. Het verzoek om wraking is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 oktober 2005. Verzoeker is niet verschenen. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft bericht van niet verschijnen gezonden. Mr. Spaas, mr. Schuttel en mr. Schoor hebben schriftelijk doen weten geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord. II. MOTIVERING In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In artikel 8:16, vierde lid, van de Awb is bepaald dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Met betrekking tot mr. Spaas heeft verzoeker in zijn verzoekschrift niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het op mr. Spaas betrekking heeft, moet worden afgewezen. Met betrekking tot mr. Schuttel en mr. Schoor heeft verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Mitsdien kan zijn verzoek, voor zover het betrekking heeft op mr. Schuttel en mr. Schoor, niet in behandeling worden genomen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om wraking van mr. K.J.S. Spaas af; Bepaalt dat het verzoek om wraking van mr. J.W. Schuttel en mr. C.J.W. Schoor niet in behandeling wordt genomen. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer. Gw