Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5781

Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/29948, e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ambtshalve wijziging beperking / wijziging omstandigheden. Eisers hebben verzocht om een verblijfsvergunning onder de beperking klemmende redenen van humanitaire aard. De door eisers als gevolg van tijdsverloop verlangde verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf valt, of viel ten tijde van de aanvraag, niet onder de in artikel 3.6 Vb 2000 limitatief opgesomde gevallen waar verweerder ambtshalve gehouden is te onderzoeken of een verblijfsvergunning kan worden verleend. De in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 neergelegde bevoegdheid ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen, is beperkt in paragraaf B1/2.1 Vc 2000. Hierin is bepaald dat van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden geen gebruik wordt gemaakt. De rechtbank overweegt dat deze regel kan worden gerelativeerd, in die zin dat het hier beleid betreft waar in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken. In deze zin leest de rechtbank ook de Afdelingsjurisprudentie in procesbelangzaken van inmiddels meerderjarig geworden alleenstaande minderjarige vreemdelingen, onder meer 200408471/1 d.d. 4 maart 2005. In deze uitspraak is opgenomen dat verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voortgezet verblijf niet is uitgesloten door de enkele omstandigheid dat geen aanvraag is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat verweerder, in dit geval waarin het gaat om een wijziging van de beperking, geenszins gehouden was om ambtshalve die beslissing te nemen op basis van de informatie die bij het nemen van het besluit voorhanden was. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 04/29948 BEPTDN AWB 04/29950 BEPTDN AWB 04/29961 BEPTDN AWB 04/29953 BEPTDN AWB 04/29958 BEPTDN V-nrs: 120.700.1976 020.100.5661 120.700.1975 020.100.5660 020.100.5655 inzake: A, geboren op [...] 1927, eiser sub 1, B, geboren op [...] 1932, eiseres sub 1, C, geboren op [...] 1974, eiseres sub 2, D, geboren op [...] 1976, eiser sub 2, E, geboren op [...] 1979, eiser sub 3, allen naar gesteld staatloos, wonende te F, eisers, gemachtigde: mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. T. Ponte, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1.1 Op 18 mei 2000 hebben eiser sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 aanvragen ingediend tot verlening van een vergunning tot verblijf met als doel ‘artikel 9, klemmende redenen van humanitaire aard’. Bij besluiten van 16 februari 2001, aan eisers uitgereikt op 28 en 30 maart 2001, heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Bij bezwaarschriften van 29 en 30 maart 2001 hebben eiser sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn bij afzonderlijke besluiten van 23 oktober 2001ongegrond verklaard. Bij beroepschriften van 16 november 2001 hebben eiser sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 1 mei 2003 heeft verweerder meegedeeld dat de besluiten van 23 oktober 2001 zullen worden ingetrokken. Bij afzonderlijke besluiten van 3 juni 2004 heeft verweerder de bezwaren van 29 en 30 maart 2001 gegrond verklaard en is aan eiser sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ verleend met ingang van 18 mei 2000, geldig tot 18 mei 2005. 1.2 Op 23 mei 2000 heeft eiseres sub 1 een aanvraag ingediend tot verlening van een vergunning tot verblijf met als doel ‘artikel 9, klemmende redenen van humanitaire aard’. Bij besluit van 16 februari 2001, aan eiseres uitgereikt op 28 maart 2001, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 29 maart 2001 heeft eiseres sub 1 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 23 oktober 2001 ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 16 november 2001 heeft eiseres sub 1 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 1 mei 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het besluit van 23 oktober 2001 zal worden ingetrokken. Bij besluit van 3 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van 29 maart 2001 gegrond verklaard en is aan eiseres sub 1 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ verleend met ingang van 23 mei 2000, geldig tot 23 mei 2005. 1.3 Op 9 april 2001 heeft eiseres sub 2 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘klemmende redenen van humanitaire aard’, alsmede een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Bij besluit van 9 augustus 2001, aan eiseres uitgereikt op 8 maart 2002, heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij bezwaarschrift van 3 april 2002 heeft eiseres sub 2 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 12 augustus 2002 ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 5 september 2002 heeft eiseres sub 2 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 8 januari 2004 (AWB 02/68154, 02/68156, 02/68158, 02/68160) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 augustus 2002 vernietigd. Bij besluit van 3 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van 3 april 2002 gegrond verklaard en is aan eiseres sub 2 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ verleend met ingang van 9 april 2001, geldig tot 9 april 2005. 2. Bij gemotiveerd beroepschrift van 1 juli 2004 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 6 en 9 augustus 2004 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 20 mei 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2005. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde partijen in de gelegenheid te stellen tot een nadere reactie. Bij brieven van 9 juni 2005 en 14 juni 2005 hebben verweerder respectievelijk de gemachtigde van eisers gereageerd. 4. Partijen hebben toestemming gegeven dat uitspraak kan worden gedaan zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. II. FEITEN In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser sub 1, eiseres sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 hebben op 21 februari 2001 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel ‘vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Bij besluiten van 19 juli 2001 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Eiser sub 1, eiseres sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 9 augustus 2001. Bij besluiten van 12 augustus 2002 zijn deze bezwaren ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 5 september 2002 hebben eiser sub 1, eiseres sub 1, eiser sub 2 en eiser sub 3 tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij voornoemde uitspraak van 8 januari 2004 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, de beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 12 augustus 2002 vernietigd. III. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kunnen houden. 2. Eisers hebben - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte een sterkere verblijfsvergunning, te weten een verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf dan wel voor onbepaalde tijd, heeft onthouden nu de ingangsdatum van de verleende vergunning, 23 mei 2000, meer dan vier jaar voor de datum van de bestreden besluiten is gelegen. Vanaf 23 mei 2003 had verweerder die sterkere verblijfsvergunning ambtshalve dienen te verlenen. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar het besluit van verweerder, in een zaak onder IND-nummer 0011.10.2083, waarin is overwogen dat nu de maximale geldigheidsduur van de verblijfsvergunning reeds is verstreken, in dit bijzondere geval betrokkene, gelet op het gestelde in artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, in het bezet wordt gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, juncto artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder u, van het Vb 2000. Eisers hebben belang bij het verkrijgen van een sterkere verblijfsvergunning, omdat in dat geval arbeid vrij is toegestaan en een tewerkstellingsvergunning niet is vereist. 3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de aan eisers verleende verblijfsvergunningen onder een juiste ingangsdatum zijn verleend. Ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.51 van het Vb 2000 is niet mogelijk. Artikel 3.6 van het Vb 2000 geeft aan welke verblijfsvergunningen ambtshalve kunnen worden verleend en daar valt de door eisers verlangde verblijfsvergunning niet onder. Het beroep van eisers op het door hen overgelegde besluit kan niet slagen nu dit een ambtelijke misslag betreft. 4. Op 1 april 2001 is de Vw 2000 in werking getreden en is de Vreemdelingenwet 1965 (Vw) ingetrokken. Ingevolge de Vw 2000 houdt het bestreden besluit de beslissing in over de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. 5. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. 6. In artikel 3.6 van het Vb 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, slechts ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met: a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken; b. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Tot 10 september 2003 gold tevens: het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. 7. De rechtbank overweegt dat de door eisers verlangde verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ niet valt of viel ten tijde van de aanvraag onder de in artikel 3.6 van het Vb 2000 limitatief opgesomde gevallen, waarin verweerder ambtshalve gehouden is te onderzoeken of een verblijfsvergunning kan worden verleend. 8. Voorts overweegt de rechtbank dat de in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen, is beperkt in paragraaf B1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Hierin is bepaald dat van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden geen gebruik wordt gemaakt. De rechtbank overweegt dat deze regel kan worden gerelativeerd, in die zin dat het hier beleid betreft waar in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken. In deze zin leest de rechtbank ook de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in procesbelangzaken van inmiddels meerderjarig geworden alleenstaande minderjarige vreemdelingen (onder meer de uitspraak van 4 maart 2005, JV 2005/161). In deze uitspraak is opgenomen dat verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ niet is uitgesloten door de enkele omstandigheid dat geen aanvraag is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat verweerder, in dit geval waarin het gaat om een wijziging van de beperking, geenszins gehouden was om ambtshalve die beslissing te nemen op basis van de informatie die bij het nemen van het besluit voorhanden was. Het door eisers aangehaalde besluit kan derhalve niet worden aangemerkt als een precedent. 9. Ter zitting is gebleken dat eisers thans een aanvraag hebben ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’. Bij die aanvraag kunnen de door eisers gewenste vergunningen worden verleend. Dat eisers nu op een later moment een sterker verblijfsrecht krijgen dan wanneer hen direct een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ was verleend, kan hen niet baten. Eisers hadden op het moment dat aan hen bij besluiten van 3 juni 2004 een verblijfsvergunning werd verleend, voorts meteen om de door hen gewenste beperking kunnen verzoeken. 10. De conclusie is dan ook dat de bestreden besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan. 11. Op grond van het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. 12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. IV. BESLISSING De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Gewezen door mr. J. Recourt, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Kolk, griffier, en openbaar gemaakt op 3 augustus 2005. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc.: MK Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de beroepen van eiser sub 1, eiser sub 2, eiser sub 3 en eiseres sub 1, staat geen hoger beroep open. Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep van eiseres sub 2, staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.