
Jurisprudentie
AU5810
Datum uitspraak2005-11-04
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/47277
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/47277
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / rechtmatigheid / brand Uitzetcentrum Schiphol.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat eiser mogelijk wordt gehoord in een onderzoek naar de brand in het Uitzetcentrum Schiphol geen omstandigheid die een rol mag spelen bij het voortduren van de vreemdelingenbewaring. Vreemdelingenbewaring dient gericht te zijn op uitzetting op zo kort mogelijke termijn. Eiser heeft verklaard zo spoedig mogelijk terug te willen naar Spanje, onder meer vanwege werkverplichtingen. Gelet hierop, alsmede gelet op het algemeen bekende feit dat dagelijks meerdere vluchten naar Spanje plaatsvinden is de rechtbank van oordeel dat de bewaring met ingang van 27 oktober 2005 onrechtmatig is. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 05/47277
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 21 oktober 2005 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 19 oktober 2005 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 3 november 2005 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam. Met toestemming van mr. K. Durdu is eiser niet in persoon gehoord omdat geen tolk aanwezig was.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
3. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Het onderzoek is hervat op 4 november 2005.
4. Eiser is ter zitting in persoon verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J.C. Ingenhoes, tolk in de Engelse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder te noemen: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2. De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiser is op 19 oktober 2005 op goede gronden in bewaring gesteld. De gronden van de bewaring zijn ook niet bestreden.
Op 24 oktober 2005 is ten behoeve van eiser door verweerder een vlucht naar Spanje aangevraagd.
Deze vluchtaanvraag is op 27 oktober 2005 opgeschort in verband met een onderzoek naar de brand in het cellengebied van het Uitzetcentrum Schiphol. Eiser zal mogelijk worden gehoord in het kader van dit onderzoek. Hangende dit onderzoek is de gedwongen uitzetting van eiser opgeschort.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat eiser mogelijk wordt gehoord in een onderzoek naar de brand geen omstandigheid die een rol mag spelen bij het voortduren van de vreemdelingenbewaring. Vreemdelingenbewaring dient gericht te zijn op uitzetting op zo kort mogelijke termijn.
Eiser heeft verklaard zo spoedig mogelijk terug te willen naar Spanje, onder meer vanwege werkverplichtingen. Gelet hierop, alsmede gelet op het algemeen bekende feit dat dagelijks meerdere vluchten naar Spanje plaatsvinden is de rechtbank van oordeel dat de bewaring met ingang van 27 oktober 2005 onrechtmatig is.
Het beroep is derhalve gegrond en verweerder wordt bevolen de bewaring op te heffen.
3. De rechtbank geen gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de normbedragen per dag komt aan eiser een schadevergoeding toe van 9 maal € 70,-- = € 630.--.
4. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog ander kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 630,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en L. Coenraads, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 4 november 2005
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.