Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5853

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503233/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 13 april 2004 heeft de Urgentiecommissie KAN (Knooppunt Arnhem/Nijmegen) regio (hierna: KAN regio) geweigerd aan appellant een urgentieverklaring te verlenen.


Uitspraak

200503233/1. Datum uitspraak: 9 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2512 van de rechtbank Arnhem van 1 maart 2005 in het geding tussen: appellant en de Klachtencommissie KAN regio te Elst. 1.    Procesverloop Op 13 april 2004 heeft de Urgentiecommissie KAN (Knooppunt Arnhem/Nijmegen) regio (hierna: KAN regio) geweigerd aan appellant een urgentieverklaring te verlenen. Op 3 augustus 2004 heeft de Klachtencommissie KAN regio (hierna: de klachtencommissie) de daartegen gerichte klacht van appellant ongegrond verklaard en de beslissing van 13 april 2004 gehandhaafd. Bij uitspraak van 1 maart 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 30 mei 2005 heeft de klachtencommissie van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door J.L. van der Mooren, en de klachtencommissie, vertegenwoordigd door mr. drs. N.R.M. de Milliano, haar voorzitter, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Huisvestingswet is, indien een gemeente met een eigenaar van een of meer woonruimten een overeenkomst sluit over het in gebruik geven daarvan, artikel 2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de in zodanige overeenkomst op te nemen bepalingen.    Ingevolge het tweede lid draagt een gemeente, indien zij een of meer overeenkomsten sluit, als bedoeld in het eerste lid, er zorg voor, dat een belanghebbende bij een besluit ter uitvoering van zodanige overeenkomst daarover zijn beklag kan doen bij een daartoe ingestelde commissie, die haar taak onafhankelijk van de gemeente en van de betrokken eigenaar of eigenaren van woonruimte verricht. Een overeenkomst, als bedoeld in het eerste lid, dient een bepaling te bevatten, er toe strekkende dat de uitspraken van de in de eerste volzin bedoelde commissie, voorzover zij betrekking hebben op de uitvoering van die overeenkomst, partijen bij de overeenkomst tot bindend advies strekken.    Ingevolge artikel 1.3 van de Regionale Huisvestingsverordening Knooppunt Arnhem-Nijmegen 2002 (hierna: de Huisvestingsverordening) spannen burgemeester en wethouders zich in om met de in hun gemeente werkzame corporaties een overeenkomst, als bedoeld in artikel 4 van de Huisvestingswet, af te sluiten over het in gebruik geven van de door de corporaties beheerde woonruimten en hierin afspraken vast te leggen over de wijze waarop de samenwerking op het terrein van de woonruimteverdeling vorm wordt gegeven. In de overeenkomst kan worden bepaald dat deze in de plaats treedt van deze verordening of delen van deze verordening.    Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, is er een Regionale Klachtencommissie, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Huisvestingswet. Deze is onafhankelijk van de gemeenten en corporaties en besluit over klachten inzake de uitvoering van woonruimteverdeling en urgentie.    Ingevolge het tweede lid zijn de besluiten van die commissie bindend.    Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het krachtens artikel 4.3, derde lid, van de Huisvestingsverordening vastgestelde Reglement Regionale Klachtencommissie 2002 (hierna: het Reglement), voor zover thans van belang, heeft de klachtencommissie tot taak uitspraken te doen over klachten van een ieder die door een besluit op grond van woonruimteverdelingsovereenkomsten rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.    Ingevolge artikel 5, zevende lid, strekt de uitspraak van de klachtencommissie de partijen bij de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde overeenkomsten tot bindend advies. 2.2.    Ambtshalve wordt als volgt overwogen. De rechtbank heeft de klachtencommissie als bestuursorgaan aangemerkt, de beslissingen van 13 april 2004 en 3 augustus 2004 als besluiten en de procedure bij de klachtencommissie als een van administratief beroep.    De gemeenten, waarvoor de Huisvestingsverordening geldt, waaronder Rheden, hebben geen overeenkomsten gesloten met eigenaren van woonruimte, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Huisvestingswet. Derhalve is geen privaatrechtelijk stelsel van woningtoewijzing tot stand gekomen.    Aan de klachtencommissie, die de rechtbank terecht en op goede gronden als bestuursorgaan heeft aangemerkt, is geen bevoegdheid toegekend om terzake van het in de KAN-regio geldende publiekrechtelijke stelsel van woningtoewijzing te beslissen op administratief beroep, ingesteld tegen besluiten van de Urgentiecommissie KAN regio. De beslissing van 3 augustus 2004 is evenmin genomen krachtens enige andere de klachtencommissie toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid.    De conclusie is dat de rechtbank die beslissing ten onrechte als besluit heeft aangemerkt en zich ten onrechte bevoegd heeft geacht van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. 2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren en de bij de klachtencommissie ingediende klacht aan de Urgentiecommissie KAN regio doorzenden, teneinde door haar als bezwaarschrift te worden behandeld. 2.4.    De klachtencommissie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. 2.5.    Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt mee dat het griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 maart 2005 in zaak AWB 04/2512; II.    verklaart de rechtbank onbevoegd van het door appellant in die zaak ingestelde beroep kennis te nemen; III.    veroordeelt het Regionaal openbaar lichaam Arnhem-Nijmegen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 33,57 (zegge: drieëndertig euro en zevenenvijftig cent); het dient door de Klachtencommissie KAN regio aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Haverkamp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005 91-450.