Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5885

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/086003-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling wegens oplichting inzake te beleggen gelden, die ondanks toezegging om te beleggen niet werden belegd en met opgave van fictieve rendementen. Artikelen 326 Wetboek van Strafrecht, artikel 225 WvSr., artikel 140 WvSr en artikel 82 van de Wet op het Kredietwezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor strafzaken Parketnummer: 06/086003-02 Uitspraak d.d.: 9 november 2005 Tegenspraak / dip-oip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [plaats (land)], [adres]. thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Zwolle. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2005. Ter terechtzitting gegeven voornemen ovj ontnemingsvordering Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2002 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partijen] en/of beleggers verenigd in de Stichting A.C.E. en/of één of meer andere beleggers in de/het beleggingsproject(en) Euro Enjoy en/of C.A.G.N. en/of Roplan en/of Sterling en/of Hanover en/of één of meer ander(e) beleggingsproject(en), heeft/hebben bewogen tot de afgifte van één of meerdere (gro(o)t(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen genoemde (aspirant)belegger(s) mee te delen dat door het doen van beleggingen in door verdachte en/of haar mededader(s) genoemde projecten, de beleggers binnen (zeer) korte tijd zouden profiteren van grote rendementen, waardoor genoemde perso(o)n(en) en/of andere beleggers (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; art 326 Wetboek van Strafrecht 2. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2002 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk op de/het beleggingsproject(en) Euro Enjoy en/of C.A.G.N. en/of Roplan en/of Sterling en/of Hanover en/of één of meer ander(e) beleggingsproject(en), ingelegd(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partijen] en/of beleggers verenigd in de Stichting A.C.E. en/of één of meer andere natuurlijke- en/of rechtsperso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten door de ingelegde gelden te ontvangen ter belegging en/of investering in projecten, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; art 321 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2002 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Griekenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) -rendementsoverzicht(en) van Euro Enjoy en/of -prospectus(sen) en/of (een) inschrijfformulier(en) van Euro Enjoy en/of -bankgarantie(s) van 'The Hanover Bank Ltd' en/of -briefpapier en/of certifica(a)t(en) van de 'Sterling Security Bank Ltd', (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) genoemd(e) rendementsoverzicht(en) en/of prospectus(sen) en/of inschrijfformulier(en) en/of bankgarantie(s) en/of briefpapier en/of certifica(a)t(en) ter kennis brachten aan één of meerdere belegger(s) in één of meerdere beleggingsprojecten en/of aan één of meer andere perso(o)n(en) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de op genoemde rendementsoverzicht(en) en/of prospectus(sen) en/of inschrijfformulier(en) en/of bankgarantie(s) en/of briefpapier en/of certifica(a)t(en) voorkomende informatie onjuist en/of onvolledig was; art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht 4. zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2002 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden; art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992 5. zij in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2002 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland en/of in Griekenland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van verdachte en één of meer andere natuurlijke- en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: -oplichting van deelnemers aan beleggingsprojecten (artikel 326 Wetboek van Strafrecht); -verduistering van door deelnemers aan beleggingsprojecten ingelegde gelden (artikel 321 Wetboek van Strafrecht); -valsheid in geschrifte in diverse wervingsfolders (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) -bedrijfsmatig gelden van publiek aantrekken (artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992); art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht Ontvankelijkheid van de officier van justitie Namens verdachte zijn een aantal verweren gevoerd die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. - Namens verdachte is aangevoerd dat bij een inval half mei 2002 in het kantoor van [naam] in Griekenland door de Griekse justitie stukken, die verdachte bij zich had, in beslag zijn genomen. Deze stukken bevinden zich niet in het dossier, reden waarom de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. De doorzoeking en inbeslagneming zijn gedaan door de Griekse autoriteiten in een Grieks strafrechtelijk onderzoek. Voor zover het al juist is dat er toen (tevens) stukken van verdachte in beslag zijn genomen, treft dit de officier van justitie in Nederland niet in de vervolging ten deze. De Nederlandse officier van justitie heeft immers geen bevoegdheid in de Griekse zaak. Overigens heeft verdachte gedurende het gehele onderzoek geen specificatie gegeven van relevante stukken die volgens haar ontbreken. - Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie de rechtbank informatie omtrent een rechtszaak van verdachte in Amsterdam heeft onthouden. Voor zover dit verweer betreft het zich in het dossier bevindende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, is de rechtbank het met verdachte eens dat dit uittreksel volledig en actueel dient te zijn. De rechtbank is van oordeel dat, een gebrek hierin echter niet de bevoegdheid van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan raakt. - Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door verdachte wel te dagvaarden en de medeverdachten [naam A] en [naam B] niet te vervolgen en te dagvaarden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Wie wel en wie niet zal worden vervolgd, behoort tot de beleidsvrijheid van de officier van justitie. Het in het eerste en tweede lid van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in, dat de officier van justitie bevoegd is op gronden aan het algemeen belang ontleend al dan niet af te zien van het overgaan tot vervolging. De beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan, staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter behoudens de werking van beginselen van goede procesorde. In het onderhavige geval levert toetsing van de vervolgingsbeslissing aan de beginselen voornoemd geen schending daarvan op. - Namens verdachte is aangevoerd dat gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM van een onverschoonbare overschrijding van de redelijke termijn sprake is. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte is na overbrenging uit Griekenland aangehouden op 13 november 2004 en op 3 februari 2005 gedagvaard voor de onderhavige zaak. Gezien de datum van behandeling ter zitting is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat er sprake is van een onverschoonbare overschrijding van de redelijke termijn. - Namens verdachte is aangevoerd dat er een bewuste schending van de belangen van verdachte heeft plaatsgevonden doordat er geen verder onderzoek in Griekenland, en in het bijzonder naar [naam ]s gedaan, terwijl er voldoende aanwijzingen waren om dat wel te doen. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank vermag niet in te zien dat er hier een zodanige schending heeft plaatsgevonden, zoals door verdachte is gesteld. De verdachte heeft het niet nodig gevonden om de door haar genoemde [naam] ten deze als getuige te doen horen. Evenmin is de rechtbank gebleken dat bij de inbeslagname van de administratie in de woning waar verdachte verbleef relevante bescheiden niet in beslaggenomen zijn. Verdachte klaagt ook over in beslag genomen stukken die niet in beslag genomen hadden mogen worden. De verdachte doelt daarbij blijkbaar op de in het dossier opgenomen stukken die in niet Nederlandse taal zijn gesteld. De rechtbank zal bij het nemen van haar beslissing op de inhoud van deze stukken geen acht slaan. De rechtbank overweegt dat er naar aanleiding van de namens verdachte gevoerde verweren geen gronden zijn om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Het hieraan door de verdediging gekoppelde verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling, dan wel een forse strafvermindering acht de rechtbank dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, nu de rechtbank feit 1 bewezen zal verklaren. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. zij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2001 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partijen] en beleggers verenigd in de Stichting A.C.E. en/of een of meer andere beleggers in de beleggingsprojecten Euro Enjoy en/of C.A.G.N. en/of Roplan en/of Sterling en/of Hanover en/of één of meer andere beleggingsprojecten, hebben bewogen tot de afgifte van één of meerdere geldbedragen, hebbende verdachte en haar mededaders toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid tegen genoemde (aspirant)beleggers mee te delen dat door het doen van beleggingen in door verdachte en haar mededaders genoemde projecten, de beleggers binnen (zeer) korte tijd zouden profiteren van grote rendementen, waardoor genoemde personen en andere beleggers telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte; 3. zij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2001 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland, tezamen en in vereniging met anderen, op verschillende tijdstippen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse -rendementsoverzichten van Euro Enjoy en/of -prospectussen en inschrijfformulieren van Euro Enjoy en/of -een bankgarantie van 'The Hanover Bank Ltd' en/of -briefpapier en certificaten van de 'Sterling Security Bank Ltd', elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en haar mededaders genoemde rendementsoverzichten en prospectussen en inschrijfformulieren en bankgarantie en briefpapier en certificaten ter kennis brachten aan één of meerdere beleggers in één of meerdere beleggingsprojecten en/of aan één of meer andere personen en bestaande die valsheid hierin dat de op genoemde rendementsoverzichten en prospectussen en inschrijfformulieren en bankgarantie en briefpapier en certificaten voorkomende informatie onjuist en/of onvolledig was; 4. zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2001 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden; 5. zij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 1 juni 2001 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van verdachte en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: -oplichting van deelnemers aan beleggingsprojecten (artikel 326 Wetboek van Strafrecht); -valsheid in geschrifte in diverse wervingsfolders (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) -bedrijfsmatig gelden van publiek aantrekken (artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992); Bewijsoverwegingen Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft erkend, dat zij de ingelegde gelden die zij ontving van de deelnemers aan de diverse programma’s niet heeft geïnvesteerd om voor die deelnemers rendementen te behalen. Zij heeft ook erkend, dat aan deelnemers gelden zijn uitbetaald die andere deelnemers hadden ingelegd. Verdachte is haar toezegging de gelden te investeren om rendement te behalen niet nagekomen. Daarnaast heeft zij erkend van het door de deelnemers ingelegde geld een bedrag van € 2.484.880,- ten eigen bate te hebben aangewend. Verdachte heeft ter verklaring van het niet investeren gesteld, dat zij kon beschikken over een zich vermeerderend garantiefonds van 300 miljoen, dan wel 500 miljoen euro, verkregen door de handel in MTN’s (= Medium Term Notes) door de ABN/Amro-bank. Verdachte stelt als rechthebbende te hebben kunnen beschikken over dit garantiefonds, waardoor het niet nodig was te investeren om rendement te behalen. Verdachte heeft dit althans als rechtvaardiging van haar handelen aangevoerd. Echter, op geen enkele wijze is aangetoond, dat verdachte heeft kunnen beschikken over een garantiefonds als door haar is gesteld. Daarbij heeft de ABN/Amro-bank de rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank bericht, dat tussen de bank en verdachte geen enkele relatie heeft bestaan, waarbij nog is meegedeeld, dat de handel in MTN’s uitsluitend plaats vindt tussen professionele banken onderling en niet tussen een bank en een particulier persoon. Het verweer van verdachte, dat zij de gelden die haar ter beschikking waren gesteld niet hoefde te investeren dient te worden verworpen. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde Het verweer dat de door of namens verdachte toegezonden rendementsoverzichten gerelateerd waren aan de vermogensvermeerdering van het garantiefonds dient te worden verworpen, nu het bestaan van dat fonds niet is komen vast te staan en de overzichten dus als “fictief” moeten worden gekwalificeerd. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde Het verweer van verdachte dat haar geen blaam treft door te handelen zonder vergunning kan niet slagen. Iemand die zich bedrijfsmatig op de beleggingsmarkt begeeft en als zodanig gelden aantrekt van het publiek, dient zich ervan te vergewissen, dat daarbij aan de wettelijke vereisten is voldaan. Door dat niet te doen, heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard de wet te overtreden door niet in het bezit te zijn van de vergunning vereist voor haar bedrijfsmatige optreden. Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde Verdachte heeft het bedrijf van haar man in 1999 overgenomen. Daarnaast heeft zij in hetzelfde jaar zelf een zaak opgericht. Het betrof in beide gevallen een eenmanszaak. Verdachte was vanaf de oprichting feitelijk leidinggevende van deze zaken, waarvoor meerdere personen werkzaam waren. Verdachte heeft deze personen gemachtigd om in haar naam te handelen en zonodig bij haar afwezigheid ook stukken te ondertekenen. Daar waar dit is gebeurd is het handelen, dan wel het ondertekenen van stukken, toe te rekenen aan verdachte zelf, en kan zij zich niet verweren, door te stellen, dat een ieder in haar eenmanszaak voor zichzelf op trad en dat zij daarvoor niet verantwoordelijk was. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: feit 1: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd; feit 3: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd; feit 4: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid van de Wet toezicht kredietwezen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd; feit 5: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder bij haar strafmotivering in aanmerking genomen dat verdachte meer dan twee jaar lang op een doortrapte wijze stelselmatig geld van niets vermoedende slachtoffers afhandig heeft gemaakt en zich daarmee heeft verrijkt. Onder haar leiding en verantwoordelijkheid is in die tijdspanne een organisatie op poten gezet, welke er in geslaagd is om ruim € 11.000.000,= aan het publiek te onttrekken door onder meer voor te spiegelen dat de ingelegde bedragen werden aangewend voor het doen van investeringen die een gigantisch rendement zouden (kunnen) opleveren, tot wel 100% in 6 weken. Weliswaar zijn in naam van verdachte uitbetalingen gedaan aan inleggers, maar die waren even misleidend als vertrouwen opwekkend. Misleidend omdat inleggers kregen uitbetaald onder de titel van rendementsuitkering, terwijl er van rendement van het ingelegde geld geen sprake was omdat dit niet werd geïnvesteerd/belegd, maar voor andere doeleinden werd aangewend. Onder meer voor het in eigen zak steken, zodat verdachte er een luxueuze levensstijl op na kon houden. Uitbetalingen werden gedaan van de inleggelden van nieuwe deelnemers, zodat bij de uitbetaalde deelnemers het vertrouwen werd gewekt dat het om een bona fide organisatie ging. Zij werden (mede) daardoor niet alleen zelf verleid tot het niet terugvragen van hun inleggeld en het investeren van de (fictieve) rendementen – wat ook vanuit de organisatie van verdachte werd aangemoedigd - maar ook om hogere bedragen dan de aanvankelijke in te leggen. Ook anderen, die kennis kregen van de (fictieve) rendementsoverzichten en uitbetalingen, werden (mede) daardoor over de streep getrokken. Voorts werd het aanbrengen van nieuwe deelnemers beloond en werd (aspirant)deelnemers wijs gemaakt dat er sprake was van een garantiefonds waar de inlegsom bleef staan en van een bankgarantie van 106% in geval van faillissement of overlijden van verdachte. Ook nadat verdachte volgens haar eigen verklaring duidelijk was geworden dat er geen uitbetalingen kwamen uit de andere programma’s is door haar en onder haar verantwoordelijkheid doorgegaan met misleidende praktijken. De impact van de criminele activiteiten van verdachte is groot. Meer dan 2500 slachtoffers hebben in totaal een bedrag van ruim € 5.000.000,= aan inleggelden niet terugbetaald gekregen. Spaargeld is in rook opgegaan; schulden zijn gemaakt om te kunnen investeren bij verdachte. De rechtbank acht een onderdeel van feit drie, anders dan de officier van justitie, wel bewezen, maar is ook van oordeel dat de ten laste gelegde periode dient te worden beperkt tot 1 juni 2001. Gelet op het overigens overwogene acht de rechtbank het bewezen zijn van een kortere periode geen reden om van de door de officier van justitie gevorderde straf af te wijken in voor verdachte gunstige zin. Vordering tot schadevergoeding De navolgende benadeelde partijen hebben zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. 1. [benadeelde partij A], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 5.020,- 2. [benadeelde partij B], [adres, woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 15.200,- 3. [benadeelde partij C], [adres, woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 10.000,- 4. [benadeelde partij D], [adres, woonplaats]t, gironummer [nummer], ten bedrage van € 15.000,- 5. [benadeelde partij E] [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 38.118,- 6. [benadeelde partij F], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 9.500,- 7. [benadeelde partij G], [adres, Woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 465,12 8. [benadeelde partij H], [adres, woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 5.575,88 9. [benadeelde partij I], [adres, woonplaats], gironumer [nummer], ten bedrage van € 5.465,- 10. [benadeelde partij J], [adres, woonplaats] bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 3917,22 11. [benadeelde partij K], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 192,86 12. [benadeelde partij L], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer] ten bedrage van € 5.000,- 13. [benadeelde partij M], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 2475,- 14. [benadeeld[benadeelde partij N]] [adres, woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 12.020,- 15. [benadeelde partij O], [adres, woonplaats] bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 5.040,- 16. [benadeelde partij P], [adres, woonplaats], gironummer [nummer], ten bedrage van € 18.930,- 17. [benadeelde partij Q], [adres, woonplaats], bankrekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 23.408,99 De benadeelde partijen: - [benadeelde partij H], - [benadeelde partij J], - [benadeelde partij O] en - [benadeelde partij P] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu deze vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn, dat zij zich lenen voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De benadeelde partij - [benadeelde partij F] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu deze vordering niet is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs-middelen en hetgeen verder ter terecht-zitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen - [benadeelde partij A] - [benadeelde partij B], - [benadeelde partij C], - [benadeelde partij D], - [benadeelde partij E] - [benadeelde partij G], - [benadeelde partij K] en - [benadeelde partij L], als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot de gevorderde bedragen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorde-ringen zijn voor toewijzing vatbaar. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de door het slachtoffers als gevolg van het bewezen verklaarde handelen naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat na te noemen slachtoffers schade hebben geleden tot na te melden bedragen. De verdachte is voor die schades - naar burgerlijk recht - aansprakelijk. - [benadeelde partij I] - € 5.020,- - [benadeelde partij M] - € 1.100,- - [benadeelde partij N] - € 10.020,- - [benadeelde partij Q] - € 9.888,90 Bovengenoemde benadeelde partijen zullen voor het overige, niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu deze vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn, dat zij zich lenen voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vorderingen voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Schadevergoedingsmaatregel Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde slachtoffers. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 47, 57, 140, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de artikelen, 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten. BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil. Verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd. Benadeelde partij Bedrag 1. [benadeelde partij A] € 5.020,- 2. [benadeelde partij B] € 15.200,- 3. [benadeelde partij C] € 10.000,- 4. [benadeelde partij D] € 15.000,- 5. [benadeelde partij E] € 38.118,- 6. [benadeelde partij I] € 5.020,- 7. [benadeelde partij M] 1.100,- 8. [benadeelde partij N] € 10.020,- 9. [benadeelde partij Q] 9.888,90 10. [benadeelde partij G] € 465,12 11. [benadeelde partij K] € 192,86 12. [benadeelde partij L] € 5000,- Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende slachtoffers te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt: Benadeelde partij Bedrag vervangende hechtenis 1. [benadeelde partij A] € 5.020,- 100 dagen 2. [benadeelde partij B] € 15.200,- 211 dagen 3. [benadeelde partij C] € 10.000,- 185 dagen 4. [benadeelde partij D] € 15.000,- 210 dagen 5. [benadeelde partij E] € 38.118,- 325 dagen 6. [benadeelde partij I] € 5.020,- 100 dagen 7. [benadeelde partij M] € 1.100,- 22 dagen 8. [benadeelde partij N] € 10.020,- 185 dagen 9. [benadeelde partij Q] € 9.888,90 184 dagen 10. [benadeelde partij G] € 465,12 9 dagen 11. [benadeelde partij K] € 192,86 3 dagen 12. [benadeelde partij L] € 5000,- 100 dagen Bepaalt telkens daarbij dat, indien en voor zover veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van het desbetreffende bedrag komt te vervallen. Verklaart de benadeelde partijen - [benadeelde partij I] - [benadeelde partij M] - [benadeelde partij N] - [benadeelde partij Q] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Verklaart de benadeelde partijen - [benadeelde partij H], - [benadeelde partij J], - [benadeelde partij O] - [benadeelde partij P] en - [benadeelde partij F] niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mrs. Elders, voorzitter, Van der Hooft en Van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2005.