Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5892

Datum uitspraak2005-10-17
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers05.707
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot faillietverklaring. Geen zelfstandig vorderingsrecht CZ. UWV en CZ moeten worden beschouwd als één en dezelfde schuldeiser. Vergelijkbare situatie als in HR 22 maart 1985 (NJ 1985/548). Geen pluraliteit van schuldeisers. Verzoek afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Rekestnummer: 05.707 Uitspraak 17 oktober 2005 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken op het op 15 augustus 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift, met bijlage, van: 1. Het rechtspersoonlijkheid bezittende UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN (UWV), gevestigd te Amsterdam, 2. Het rechtspersoonlijkheid bezittende COLLEGE ZORGVERZEKERINGEN (CZ), gevestigd te Amstelveen, verzoekers, procureur: mr. O.E. Meijer, strekkende tot faillietverklaring van: [X] h.o.d.n. [Y], wonende te [woonplaats], verweerder. 1. De procedure Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005. Namens verzoekers is verschenen mr. J. Wiersma, advocaat te Rotterdam. [X] is in persoon verschenen. De uitspraak is aangehouden tot heden. 2. Standpunten van partijen 2.1 UWV stelt dat zij op grond van de Wet Suwi, de Werkeloosheidswet en de Wet Arbeidsongeschiktheid, beheerder van resp. het Algemeen Werkeloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, de Wachtgeldfondsen en de Arbeidsongeschiktheidskas is en in die hoedanigheid van verweerder heeft te vorderen een bedrag van € 9.052,58. CZ stelt dat zij op grond van artikel 1q van de Ziekenfondswet (ZFW) beheerder van de algemene Kas is en dat zij in die hoedanigheid van verweerder heeft te vorderen een bedrag ad € 5.557,78. Nu verweerder ondanks herhaalde sommatie niet tot voldoening van deze opeisbare bedragen is overgegaan, is er naar mening van verzoekers sprake van een toestand van te hebben opgehouden te betalen. 2.2 [X] heeft de juistheid van de vorderingen van verzoekers niet betwist doch gesteld dat hij een redelijke afbetalingsregeling heeft aangeboden ter delging van voornoemde schulden. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij alle andere schuldeisers heeft voldaan. 3. De beoordeling 3.1 De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer. 3.2. Ingevolge artikel 6, derde lid, Faillissementswet (Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en zo een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Rekestnummer: 05.707 Uitspraak 17 oktober 2005 Voor het bestaan van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat er sprake is van een toestand van hebben opgehouden te betalen is vereist dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. 3.3 Uit de in het verzoekschrift ingenomen stellingen begrijpt de rechtbank dat UWV en CZ van mening zijn dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers op grond van het feit dat zowel UWV als CZ een vordering heeft op [X]. Het bestaan van overige schuldeisers wordt niet gesteld. Anders dan verzoekers is de rechtbank van oordeel dat CZ geen zelfstandig vorderingsrecht heeft. De rechtbank overweegt daartoe dat uit artikel 1 q, tweede lid, van de ZFW volgt dat CZ slechts beheerder van de Algemene Kas is. Op grond van artikel 15, eerste lid, ZFW wordt de hoogte van de voor deze kas bestemde premie door de Minister vastgesteld en is de werkgever op grond van artikel 15, derde lid, ZFW gehouden om zowel de door de verzekerde als de door hem zelf verschuldigde premie te betalen aan UWV waarna UWV de ontvangen bedragen op grond van artikel 15, lid 5 ZFW stort in de Algemene Kas. In zijn arrest d.d. 22 maart 1985 (NJ 1985/548) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in de daar beschreven omstandigheid geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank is van oordeel dat zich hier een vergelijkbare situatie voordoet, nu artikel 15, derde lid, ZFW er in voorziet dat UWV bij uitsluiting bevoegd is om de verschuldigde premies ingevolge de ZFW te innen. Op grond van hetgeen is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers. 3.4 De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de raadsman van UWV en CZ ter zitting dat betaling door verweerder op door UWV aan hem verzonden premienota’s op de oudste premienota wordt afgeboekt. Daaruit volgt dat verweerder in deze geen keuze heeft. Alsgevolg hiervan beschikt verweerder niet over de mogelijkheid om op premienota’s zodanig betaling te verrichten dat hetzij UWV hetzij - uiteindelijk - CZ onbetaald blijft. Aldus is verweerder de mogelijkheid ontnomen UWV en CZ te behandelen als twee verschillende schuldeisers. Ook op deze grond komt de rechtbank tot het oordeel dat UWV en CZ moeten worden beschouwd als één een dezelfde schuldeiser, zodat pluraliteit van schuldeisers ontbreekt. 3.5 Voor zover verzoekers beogen te stellen dat vanwege bijkomende omstandigheden er sprake is van een toestand van opgehouden hebben te betalen, kan de rechtbank hen daarin niet volgen. 3.6 Het verzoek dient te worden afgewezen. 4. De beslissing De rechtbank wijst het verzoek af. Aldus uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2005 door mr. A.B.H.M. van Thiel, voorzitter en mrs. E.I. Batelaan - Boomsma en S.S. van Nijen, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.