Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5920

Datum uitspraak2005-11-03
Datum gepubliceerd2005-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/297 ALGEM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Looncontrole. Correctienota's en boetenota's opgelegd. Is gezagsverhouding juist beoordeeld? Persoonlijke dienstverrichting. Diende typwerk persoonlijk verricht te worden?


Uitspraak

05/297 ALGEM U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante]., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. P.M. Bartels, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2004, reg.nr. 03/743. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 8 september 2005, waar voor appellante is verschenen mr. Bartels, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING Appellante exploiteert een advocatenkantoor dat voor typewerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de diensten van [betrokkenen] (hierna: betrokkenen). Naar aanleiding van een op 6 december 2001 gehouden controle, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 17 februari 2002, heeft gedaagde betrokkenen verplicht verzekerd geacht op grond van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten. In verband hiermee heeft gedaagde over de jaren 1997 tot en met 1999 correctienota’s aan appellante opgelegd. Tevens heeft gedaagde over de jaren 1998 en 1999 een verzuim geregistreerd en boetenota’s opgelegd. De correctienota’s, boetenota’s en de verzuimregistratie heeft gedaagde bij besluit van 20 januari 2003 gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht - het tegen het besluit van 20 januari 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe is overwogen dat gedaagde de gezagsverhouding tussen betrokkenen en appellante niet (geheel) juist had beoordeeld. De rechtbank heeft echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, omdat aan alle vereisten tot het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan. De rechtbank heeft een gezagsverhouding aanwezig geacht, omdat de werkzaamheden van betrokkenen een structureel en zeer wezenlijk deel van de bedrijfsvoering van appellante uitmaakten. Met betrekking tot de persoonlijke dienstverrichting heeft zij overwogen dat haar niet is gebleken dat betrokkenen zich hebben laten vervangen door derden. Appellante kan zich niet met deze uitspraak verenigen voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 20 januari 2003 in stand zijn gelaten. Het geschil is daarbij beperkt tot de vraag of in de arbeidsrelatie tussen appellante en betrokkenen sprake is van een gezagsverhouding en een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Met betrekking tot de persoonlijke dienstverrichting is de Raad, evenals de rechtbank, niet gebleken dat betrokkenen zich hebben laten vervangen door derden. Uit het aangevoerde in hoger beroep en uit het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat appellante in geval van verhindering van betrokkenen zelf voor vervangend personeel zou zorgen. De Raad acht gelet op de aard van de door betrokkenen verrichte werkzaamheden en vanuit het oogpunt van de privacy van appellantes cliënten ook niet aannemelijk dat het werk zonder medeweten van appellante aan een willekeurige derde ter hand zou kunnen worden gesteld. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat in het onderhavige geval sprake is van een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting. Tevens kan de Raad gedaagde en de rechtbank volgen in hun standpunt dat sprake is van een gezagsverhouding tussen betrokkenen en appellante. Ook de Raad is van oordeel dat de werkzaamheden van betrokkenen een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van appellante. Voorts werden de werkzaamheden van betrokkenen ook verricht door medewerkers die onbetwist in dienstverband van, en derhalve in een gezagsverhouding tot appellante werkzaam waren. Uitsluitend indien het typewerk wegens drukte niet (geheel) door de eigen werknemers kon worden uitgevoerd, werden betrokkenen voor dit werk ingeschakeld. Ten aanzien van [naam betrokkene] is voorts nog gebleken dat zij tot en met 30 juni 1999 bij appellante in een dienstbetrekking werkzaam is geweest. De Raad acht het ten slotte niet goed voorstelbaar dat appellante (proces)stukken die ten behoeve van haar cliënten zijn opgemaakt en die op haar naam de deur uitgaan, niet controleert nadat deze zijn uitgetypt. Voorts stelt de Raad vast dat gedaagde de premies heeft berekend aan de hand van de door betrokkenen verstuurde facturen die zijn aangetroffen in de administratie van appellante. Daarbij bevonden zich ook de facturen van [naam betrokkene] voor de door haar in 1997 ten behoeve van mr. [naam] verrichte werkzaamheden. Nu deze facturen onderdeel uitmaakten van de administratie van appellante, en mr. [naam] en appellante bij gedaagde waren aangemeld onder één aansluitnummer, mocht gedaagde ervan uitgaan dat de in de facturen opgenomen bedragen vergoedingen waren voor de ten behoeve van appellante verrichte werkzaamheden. De Raad komt op basis van het vorenstaande tot de conclusie dat betrokkenen in de periode hier in geding in een verzekeringsplichtige relatie tot appellante hebben gestaan, zodat appellante verplicht was over de aan hen verstrekte vergoedingen premies af te dragen. Hieruit vloeit voort dat de correctienota’s in stand kunnen worden gelaten. Omdat appellante heeft verzuimd van de aan betrokkenen verstrekte vergoedingen loonopgave te doen, was gedaagde bovendien gehouden om boetes op te leggen. Nu appellante geen grieven heeft aangevoerd tegen de boetes kunnen ook de boetenota’s in rechte stand houden. Tevens heeft gedaagde terecht een verzuim geregistreerd. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten. Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2005. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) M. Renden.