Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5966

Datum uitspraak2005-10-26
Datum gepubliceerd2005-11-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008197-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is gebleken dat de in het door verdachte bestuurde motorrijtuig gezeten passagiere [slachtoffer], tijdens het rijden door verdachte met dat motorrijtuig met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur over de weg, genaamd A76, uit dit rijtuig is geraakt en op het wegdek van die weg is gevallen, hetgeen betrokkenheid van verdachte bij een verkeersongeval, als bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door de raadsman gestelde, inhoudende (kort samengevat) dat verdachte niet de gelegenheid heeft gehad binnen genoemde twaalf uren vrijwillig dit ongeval aan een opsporingsambtenaar te melden en daarbij zijn identiteit en tevens de identiteit van het onderhavige motorrijtuig bekend te maken, ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/008197-04 Datum uitspraak: 26 oktober 2005 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2005 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], overigens niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 22 april 2004 in de gemeente Heerlen en/of Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig, rijdend met een snelheid van (ongeveer) 80 km per uur, in elk geval met een aanmerkelijke snelheid, over de weg, de A76, bij een verkeersongeval betrokken, bestaande het verkeersongeval hieruit dat de in zijn motorrijtuig gezeten passagiere ([slachtoffer]) tijdens het rijden met dat motorrijtuig over voornoemde weg uit het motorrijtuig is gevallen, althans is geraakt, en op het wegdek van die weg is gevallen, niet is gestopt, maar is doorgereden en (aldus) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden die [slachtoffer] was gedood, dan wel aan die [slachtoffer] letsel was toegebracht. Het requisitoir en het pleidooi: De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede - ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. De raadsman heeft bepleit (primair) dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, (subsidiair) dat verdachte niet strafbaar is wegens psychische overmacht en (meer subsidiair) dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn strafvervolging. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 22 april 2004 in de gemeente Nuth als bestuurder van een motorrijtuig, rijdend met een snelheid van (ongeveer) 80 km per uur over de weg, de A76, bij een verkeersongeval betrokken, bestaande het verkeersongeval hieruit dat de in zijn motorrijtuig gezeten passagiere ([slachtoffer]) tijdens het rijden met dat motorrijtuig over voornoemde weg uit het motorrijtuig is geraakt en op het wegdek van die weg is gevallen, niet is gestopt, maar is doorgereden en aldus de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden die [slachtoffer] was gedood, dan wel aan die [slachtoffer] letsel was toegebracht. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Bewijsverweren De raadsman heeft ter terechtzitting (primair) ten verwere aangevoerd dat géén sprake was van een verkeersongeval, als bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. Het door de raadsman gevoerde verweer is nader toegelicht in de ter terechtzitting door de raadsman overgelegde “pleitnota” (pagina’s 2-6), welke als bijlage bij het proces-verbaal van die terechtzitting is gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is gebleken dat de in het door verdachte bestuurde motorrijtuig gezeten passagiere [slachtoffer], tijdens het rijden door verdachte met dat motorrijtuig met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur over de weg, genaamd A76, uit dit rijtuig is geraakt en op het wegdek van die weg is gevallen, hetgeen betrokkenheid van verdachte bij een verkeersongeval, als bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. De rechtbank verwerpt derhalve opgemeld door de raadsman gevoerd verweer. De raadsman heeft (meer subsidiair) een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging, gelet op het bepaalde in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit door de raadsman gevoerd verweer is eveneens nader toegelicht in genoemde ter terechtzitting door de raadsman overgelegde “pleitnota” (pagina’s 7-9). De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting niet vast is komen te staan dat verdachte binnen twaalf uren na het onderhavige verkeersongeval en voordat hij als verdachte was aangehouden of verhoord, vrijwillig van dit ongeval kennis heeft gegeven aan een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen en daarbij zijn identiteit en tevens de identiteit van het onderhavige motorrijtuig bekend heeft gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door de raadsman gestelde, inhoudende (kort samengevat) dat verdachte niet de gelegenheid heeft gehad binnen genoemde twaalf uren vrijwillig dit ongeval aan een opsporingsambtenaar te melden en daarbij zijn identiteit en tevens de identiteit van het onderhavige motorrijtuig bekend te maken, ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit (meer subsidiair) door de raadsman gevoerd verweer. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als: overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft (subsidiair) ten verwere aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, daar hij het feit heeft begaan omdat hij door psychische overmacht daartoe gedrongen was. Dit door de raadsman gevoerd verweer is ook nader toegelicht in genoemde ter terechtzitting door de raadsman overgelegde “pleitnota” (pagina’s 6 en 7). De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt aannemelijk is geworden dat de door de raadsman gestelde psychische overmacht zou opleveren. De rechtbank verwerpt derhalve dit (subsidiair) door de raadsman gevoerd verweer. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende. Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, - de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, daar verdachte door niet te stoppen, maar door te rijden en aldus de plaats van het ongeval te verlaten, het slachtoffer zomaar op de vluchtstrook van de autoweg A76 heeft achtergelaten, en - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank, voor een duur als hieronder vermeld, aan de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzeggen. De rechtbank overweegt – aangezien ter terechtzitting door de raadsman aangevoerd is dat verdachte thans als vrachtwagenchauffeur werkzaam is – dat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hierna te bepalen tijdvak. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank: - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Eijck, voorzitter, mr. Schreinemakers en mr. Diederen, rechters, in tegenwoordigheid van Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2005, zijnde mr. Schreinemakers en mr. Diederen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.