Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5976

Datum uitspraak2005-11-11
Datum gepubliceerd2005-11-11
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR05/085HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

WSNP, (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder aan de schuldenaar de “schone lei” te verlenen, niet-nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (art. 350 lid 3, aanhef en onder c, F.), informatieplicht van de schuldenaar omtrent de nakoming van de sollicitatieverplichting, 81 RO.


Conclusie anoniem

Reknr. R05/085HR mr J. Spier Parket 2 september 2005 (beëindiging schuldsanering) Conclusie inzake [verzoekster] 1. Feiten en procesverloop(1) 1.1 Bij arrest van 11 januari 2002(2) heeft het Hof Amsterdam de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard voor [verzoekster]. Op 14 januari 2002 heeft de Rechtbank te Amsterdam onder meer mr. A. van Dijk benoemd tot rechter-commissaris en [betrokkene 1] benoemd tot bewindvoerder. De bewindvoering is inmiddels overgenomen door [betrokkene 2].(3) 1.2 De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling voor beëindiging voorgedragen omdat [verzoekster] onvoldoende aan de boedel heeft afgedragen en niet zou hebben voldaan aan haar inspanningsverplichting. Zij zou een aantal maanden hebben gewerkt en zou zelf ontslag hebben genomen. Niet zou zijn aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is en evenmin zou zijn gebleken van sollicitaties. 1.3.1 Bij vonnis van 23 februari 2005 heeft de Rechtbank - voor zover thans van belang - de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsanering van kracht is vastgesteld op 3 jaar, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling tot 14 januari 2005.(4) 1.3.2 Voorts heeft de Rechtbank vastgesteld dat [verzoekster] in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis. 1.3.3 Hoewel dit uit het dictum niet blijkt, vloeit uit de rechtsoverwegingen voort dat de Rechtbank [verzoekster] ""geen schone lei" zal verstrekken"; volgens de Rechtbank is sprake van een beëindiging als bedoeld in art. 352 lid 1 Fw. 1.4 Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het Hof. Zij zou veelvuldig hebben gesolliciteerd, ook op eigen initiatief. Dat heeft geleid tot een part time baan bij een hotel, waar zij zegt te zijn ontslagen. Ter vergroting van haar kansen op de arbeidsmarkt zou zij - met succes - de opleiding als zorghulp hebben gevolgd. Zij verzoekt om toekenning van een "schone lei" en uiterst subsidiair verlenging van de termijn gedurende dewelke de schuldsanering van kracht is. 1.5 De bewindvoerder heeft het appèl bestreden. 1.6 Bij de eerste akte van 27 mei 2005 (processtuk 7) heeft [verzoekster] een aantal stukken overgelegd. Daaruit blijkt onder meer dat: a. zij het werk in het hotel niet alleen te zwaar vond maar er ook "volledig op uitgekeken" was en dat zij graag een meer passende en duurzame baan wilde (zie het overgelegde trajectplan van 22 juni 2001); b. [verzoekster] vanaf 15 december 2004 staat ingeschreven voor bemiddeling naar werk (als groepsleidster kinderdagverblijf en huishoudelijk medewerker); c. [betrokkene 3] [verzoekster] op 19 maart 2002 een sollicitatieformulier heeft toegezonden. 1.7 Het Hof heeft het vonnis bekrachtigd bij arrest van 14 juni 2005. Op de daartoe aangevoerde gronden ga ik, voor zover van belang, onder 2 en 3 in. 1.8 [Verzoekster] heeft bij tijdig beroep in cassatie ingesteld.(5) 1.9 De civiele administratie van Uw Raad heeft [betrokkene 1] bij aangetekende brief op de hoogte gesteld van het ingestelde cassatieberoep. Daarbij is klaarblijkelijk over het hoofd gezien dat zij(6) inmiddels was vervangen door [betrokkene 2].(7) Omdat het cassatieberoep toch tot niets kan leiden, wordt de bewindvoerder door deze vergissing m.i. niet geschaad. Nochtans heb ik 29 augustus 2005 opdracht gegeven [betrokkene 2] alsnog onverwijld van het instellen van het cassatieberoep op de hoogte te stellen. 1.10 Volledigheidshalve stip ik nog aan dat [verzoekster], blijkens een brief van B en W van Amsterdam van 31 juli 2001 en een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, de Franse nationaliteit heeft. 2. De kern van het betoog van [verzoekster] en de gronden waarop dit door het Hof is verworpen 2.1 De stellingen van [verzoekster] munten niet uit door helderheid. Zij zijn ook weinig consistent. Daarenboven zijn haar beweringen nauwelijks met stukken onderbouwd. 2.2 Uit de door [verzoekster] zelf overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat zij was uitgekeken op de werkzaamheden bij het hotel en dat zij zich wilde scholen voor beter gekwalificeerd en beter betaald werk; zie onder 1.6 sub a. 2.3 Deze wensen zijn op zich zeker begrijpelijk. Het betoog van [verzoekster] komt er evenwel, ontdaan van (allerminst uitbundige) franje, klaarblijkelijk op neer dat zij a. aanspraak heeft gemaakt op bijstand (onder meer) voor het volgen van de onder 2.2 genoemde scholingen; b. gedurende en vanwege de opleidingsperiode(s) (de stukken zijn verre van duidelijk over de precieze lengte, inhoud en het tijdsbeslag daarvan) niet gehouden/in staat was tot het verrichten van werkzaamheden; dat geldt - naar 's Hofs in zoverre niet bestreden oordeel - in elk geval voor 2003; c. na ommekomst van de scholingsperiode, gedurende dewelke zij geen noemenswaardige bijdrage heeft geleverd aan de aflossing van haar schulden, van deze schulden moet worden bevrijd (de "schone lei"), zodat d. de vruchten van de genoten opleiding(en) geheel en al aan haar en in geen enkel opzicht aan haar schuldeisers toevallen. 2.4 Dit betoog kan m.i. in rechte geen gehoor vinden. 's Hofs oordeel komt in essentie op hetzelfde neer. Het is dan ook juist. De klachten zijn daarom ongegrond. 2.5 In dit verband zij nog vermeld dat het Hof, in cassatie terecht niet bestreden, voorop heeft gesteld dat de doelstelling van de wettelijke schuldsanering is dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn geraakt de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Maar daar staat dan tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Dat brengt onder meer mee dat op de debiteur een inspanningsverplichting rust inkomen te verwerven(8) (rov. 2.4). 2.6 Duidelijk is dat [verzoekster] deze laatste verplichting niet is nagekomen. Zij was, naar 's Hofs - in cassatie als zodanig niet bestreden - oordeel veeleer, zoal niet uitsluitend, gericht op het behartigen van haar eigen belangen. Het Hof verwoordt dat laatste in rov. 2.5 aldus dat [verzoekster] met het volgen van opleidingen "niet een doel van de schuldsanering heeft nagestreefd, doch haar eigen persoonlijk streven". 2.7 Opmerking verdient nog dat [verzoekster] haar stellingen met betrekking tot haar pretense sollicitaties m.i. in genen dele met stukken of anderszins heeft gestaafd.(9) Daar komt nog bij, het Hof wijst daar - in cassatie terecht niet bestreden - op in rov. 2.5, dat [verzoekster] geen enkel inzicht heeft gegeven in de vraag waarom beweerde sollicitaties tot niets zouden hebben geleid. 2.8 De stellingen van [verzoekster] zijn daarenboven niet bijster consistent, trouwens niet alleen waar het betreft de beweerde sollicitaties. 2.9 Ten slotte zij nog gememoreerd dat het Hof, in het kader van het verzoek van [verzoekster] tot het honoreren van haar verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling, in het midden heeft gelaten of sprake was van bijstandsfraude (de grootste schuld van [verzoekster]). 3. Korte bespreking van de klachten 3.1 Uit hetgeen onder 2 werd opgemerkt, moge volgen dat het beroep m.i. moet worden verworpen. Volledigheidshalve sta ik nog kort stil bij de klachten. 3.2 Het eerste onderdeel richt zich tegen een deel van de inhoudelijke beoordeling door het Hof in rov. 2.5. Daarin motiveert het Hof waarom [verzoekster] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en inspanningsverplichtingen, hetgeen voor het Hof reden is [verzoekster] de "schone lei" te onthouden. 3.3.1 Het Hof oordeelt dat [verzoekster] de bewindvoerder niet, althans niet schriftelijk, omtrent haar sollicitatieactiviteiten heeft geïnformeerd en dat niet is gebleken dat [verzoekster] naar behoren aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan. Mede in het licht van rov. 2.4 (waar het Hof de actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling benadrukt) kwalificeert het Hof dit tekortschieten als ernstig verwijtbaar. 3.3.2 Daarnaast is, aldus nog steeds het Hof, niet gebleken dat [verzoekster] naar behoren aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan. Het Hof werkt dat vervolgens nader uit. 3.3.3 Het Hof vervolgt dan: "Dat zij haar positie op de arbeidsmarkt heeft verbeterd door het volgen van opleidingen baat [verzoekster] niet, nu zij deze opleidingen zonder toestemming van de bewindvoerder heeft gevolgd en zij daarmee niet een doel van de schuldsaneringsregeling heeft nagestreefd, doch haar eigen persoonlijk streven." 3.4.1 Het onderdeel kant zich vooral tegen de onder 3.3.3 geciteerde passage. Aldus zou het Hof hebben miskend dat op [verzoekster] een verplichting rustte uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand, waardoor niet kan worden gesproken van toerekenbaar tekortschieten. 3.4.2 Subsidiair wordt aangevoerd dat het Hof nader had moeten motiveren waarom het volgen van "opleidingen" niet beschouwd moet worden als het nakomen van een inspanningsverplichting, althans een haar niet toerekenbare omstandigheid. 3.4.3 Uit de toelichting valt op te maken dat het onderdeel in het bijzonder inzet op het op 29 maart/27 april 2004 ondertekende Trajectplan. 3.5 De klacht, zoals weergegeven onder 3.4.3, faalt reeds omdat het in het hier bedoelde Trajectplan slechts gaat om de slotfase van de schuldsaneringsperiode. Immers blijkt uit het stuk waarop het onderdeel zich beroept dat de begindatum van "het traject" 29 maart 2004 is. 3.6 Zelfs als voor de periode ná 29 maart 2004 met de klacht zou worden meegegaan, blijft overeind dat [verzoekster] voor de daaraan voorafgaande periode tekort is geschoten. Zeker nu deze laatste periode ruim twee jaar beslaat en daarmee aanzienlijk langer is dan de periode gelegen tussen 29 maart 2004 en de beëindiging van de schuldsanering, komt aan de door het onderdeel ingeroepen omstandigheid geen doorslaggevende betekenis toe. 3.7 Eens te minder omdat: a. niet duidelijk is waarom de uit dit Trajectplan voortvloeiende verplichtingen aan solliciteren en het aanvaarden van een betaalde baan in de weg stonden, hetgeen b. klaarblijkelijk ook de door [verzoekster] zelf gehuldigde opvatting was. Immers heeft zij betoogd ook over 2004 te hebben gesolliciteerd; zie bijv. rov. 2.5 en de akte van 27 mei 2005 (processtuk nr 8) en de akte van 27 mei 2005 (processtuk nr 7) onder 11. 3.8.1 Met betrekking tot hetgeen onder 3.7 sub a werd opgemerkt, zij nog aangestipt dat het Trajectplan gewag maakt van een aanmelding bij ROC. Omdat het plan eerst per 29 maart 2004 inging, moet dat zien op de periode nadien. Het onderdeel doet geen beroep op vanaf 29 maart 2004 bij ROC gevolgde opleidingen die in de weg stonden aan sollicitaties, laat staan op bescheiden die zo'n betoog zouden kunnen staven. 3.8.2 Voor zover het onderdeel bedoelt aan te haken bij de overeenkomst met ROC van 26 augustus 2004,(10) komt daaraan geen betekenis toe omdat deze slechts betrekking heeft op gemiddeld 3 contacturen per week. 3.9 Het onderdeel beroept zich, blijkens de toelichting, voorts nog op een Trajectplan van 22 juni 2001. 3.10 Ook dit beroep mist doel, reeds omdat: a. uit niets blijkt dat de wettelijke regeling ook aan dat (onder 3.9 genoemde) Trajectplan is gekoppeld. Het Hof zou zich hebben schuldig gemaakt aan verboden aanvulling van feiten door in de door [verzoekster] gewenste zin te oordelen; b. het in dit plan gaat om het verbeteren van de kennis van de Nederlandse taal ([verzoekster] had, blijkens dit stuk, in 1995 al gedurende zes maanden, klaarblijkelijk met weinig succes, Nederlandse taalles gevolgd). Wat het daarmee gemoeide tijdbeslag is, blijkt evenwel niet; c. de geplande einddatum van het traject is 30 mei 2002. Het traject ziet daarmee slechts op een klein deel van de periode van de schuldsanering. 3.11 Het voorafgaande brengt mee dat ook de subsidiaire klacht faalt. Zij loopt trouwens ook stuk op 's Hofs oordeel dat hierboven onder 2.3(11) - 2.6 werd geparafraseerd en dat als zodanig - terecht - niet wordt bestreden. 3.12 De toelichting voert onder 2.6 ten slotte nog aan dat door [verzoekster] ter zitting (ten Hove) is gewezen op de door het onderdeel in stelling gebrachte wettelijke verplichting. Dat valt uit het p.v. evenwel niet op te maken. Wél is daarin te lezen dat, volgens de raadsman van [verzoekster], het trajectplan niet was gericht op het vinden van werk. 3.13 Onderdeel II verwijt het Hof geen beslissing te hebben gegeven op het (bedoeld zal zijn: uiterst) subsidiaire verzoek van [verzoekster] tot verlenging van de schuldsaneringsregeling. Mocht het Hof dat verzoek hebben afgewezen, dan is dat ongemotiveerd gebeurd, aldus [verzoekster]. 3.14 Volgens de toelichting (met name onder 2.10) zou het redelijk zijn geweest om de termijn te verlengen voor de periode dat [verzoekster] wegens haar opleidingen niet in staat was om haar schulden af te betalen. 3.15 Het onderdeel ziet eraan voorbij dat het hoofdverwijt dat het Hof [verzoekster] maakt, is gelegen in het niet informeren van de bewindvoerder over haar sollicitatieactiviteiten; zie met name rov. 2.5 vanaf: "Het hof is". Niet valt in te zien en door het onderdeel wordt dan ook niet toegelicht waarom een verlenging van de termijn een geëigende reactie op deze tekortkoming zou zijn geweest. 3.16 In 's Hofs arrest ligt besloten dat en waarom het geen grond zag voor verlenging, waarbij aantekening verdient dat het Hof heeft onderkend dat [verzoekster] daar (uiterst) subsidiair om heeft gevraagd (zie rov. 2.3 in fine). 's Hofs redengeving werd hierboven onder 2.3 - 2.6 vermeld. 3.17 Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden. Eens te minder omdat [verzoekster] aan het slot van haar appèlschriftuur is blijven steken in de niet nader toegelichte stelling dat beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei "disproportioneel is ten opzichte van de tekortkomingen". 3.18 Het is, als gezegd, voldoende duidelijk dat en waarom het Hof dat anders zag. 's Hofs motivering is onbegrijpelijk noch onjuist. 3.19 In dit verband verdient nog vermelding dat het Hof - in cassatie niet bestreden - spreekt van ernstig verwijtbaar tekortschieten ten aanzien van de verplichtingen die voor [verzoekster] uit de schuldsanering voortvloeiden; zie rov. 2.5 in samenhang met rov. 2.4. Bij zodanig verwijt behoeft bepaaldelijk nadere toelichting waarom van disproportionaliteit sprake zou zijn. Die toelichting heeft [verzoekster] noch in appèl, noch ook in cassatie gegeven. 3.20 Ten overvloede: het is begrijpelijk dat het onderdeel aansluiting probeert te zoeken bij het volgen van opleidingen. Maar het schiet daarmee langs 's Hofs gedachtegang, die niet primair daarop is geënt, heen. Dat volgt duidelijk uit de door onderdeel 1 bestreden passage. 3.21 Bij deze stand van zaken kan blijven rusten of, en zo ja op basis van welke bepaling, verlenging mogelijk zou zijn geweest. De toelichting gaat op die kwestie trouwens uitvoerig in onder 2.13 e.v. 3.22 Deze zaak noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen die van belang (zouden kunnen) zijn voor de rechtsvorming of - eenheid. Daarmee kan zij worden afgehandeld op de voet van art. 81 RO. Conclusie Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal 1 Zie het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 23 februari 2005 alsmede het in cassatie bestreden arrest van het Hof Amsterdam van 14 juni 2005 rov. 2.3.1 en 2.3.2. 2 Het vonnis van de Rechtbank van 23 februari 2005 en het arrest van het Hof van 14 juni 2005 vermelden abusievelijk dat de definitieve schuldsanering is uitgesproken bij vonnis van 14 januari 2002. 3 Zie 's Hofs arrest van 14 juni 2005 onder 1.2 alsmede de kennisgeving van de Rechtbank van 23 oktober 2003. 4 De Rechtbank is m.i. ten onrechte uitgegaan van de datum van 14 januari 2005. Het gaat hier evenwel slechts om een vergissing van enkele dagen. In appèl is daartegen niet opgekomen. 5 De cassatietermijn bedraagt 8 dagen (art. 355 lid 2 Fw in verbinding met art. 342 lid 3 Fw). 6 Met "[betrokkene 1]" is kennelijk bedoeld [betrokkene 1]; zie de kennisgeving van de Rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2003 gehecht aan processtuk 1. 7 In het p.v. van de mondelinge behandeling bij het Hof wordt [betrokkene 2], kennelijk abusievelijk, aangeduid als "de vorige bewindvoerder". 8 In die zin ook TK, zitting 1992-1993, 22969 nr 3 blz. 5 onder 9. 9 De enige uitzondering is, wellicht, het onder 1.6 sub c genoemde stuk. 10 Bijlage II bij het Openbaar Verslag van 2 november 2004; ongeveer halverwege de stapel stukken van processtuk 1 te vinden. 11 Ik noem ook 2.3 omdat daar de redenering wordt uitgeschreven die het Hof heeft gevolgd.


Uitspraak

11 november 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R05/085HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Verzoekster], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai. 1. Het geding in feitelijke instanties Bij arrest van 11 januari 2002 heeft het gerechtshof te Amsterdam de wettelijke schuldsaneringsregeling voor verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - van toepassing verklaard en de rechtbank te Amsterdam heeft op 14 januari 2002 een rechter-commissaris en een bewindvoerder benoemd. De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling voor beëindiging voorgedragen. De rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 23 februari 2005 de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen en de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsanering van kracht is, vastgesteld op drie jaar, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 14 januari 2005. Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 14 juni 2005 heeft het hof de uitspraak waarvan beroep bekrachtigd. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 november 2005.